Overwegingen
1. Eiser stelt [eiser] te heten, van Iraakse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1989. Aan zijn asielaanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij ongeveer zestien jaar geleden is gevlucht uit Irak, omdat hij problemen heeft met een machtige stam. Hij heeft een relatie gehad met een meisje uit die stam en seks met haar gehad, terwijl ze niet getrouwd waren. Mensen van de machtige stam waartoe het meisje behoort hebben eiser daarom bedreigd en met een mes in zijn rug gestoken. Eiser is vervolgens gevlucht en heeft asiel gekregen in het Verenigd Koninkrijk, waar hij vijftien jaar heeft gewoond. Ongeveer drie maanden geleden stelt eiser door de Engelse autoriteiten te zijn uitgezet naar Irak en een inreisverbod van tien jaar opgelegd te hebben gekregen. Omdat de stam die hem vroeger bedreigde wist dat hij weer terug in Irak was, is eiser weer gevlucht, dit keer naar Nederland. Bij terugkeer naar Irak vreest eiser te worden gedood
door mensen van de machtige stam.
Niet-ontvankelijkverklaring aanvraag
3. Verweerder heeft eisers aanvraag niet inhoudelijk beoordeeld maar deze niet- ontvankelijk verklaard, omdat niet is gebleken dat eiser Engeland echt is uitgezet en ook van een inreisverbod niet is gebleken. Zolang dit niet vaststaat, gaat verweerder er vanuit dat eiser nog verblijf in het Verenigd Koninkrijk heeft, zodat het Verenigd Koninkrijk voor eiser een veilig derde land is en eiser zich tot de Engelse autoriteiten kan wenden voor een verzoek om bescherming.
4. Eiser voert aan dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het Verenigd Koninkrijk de intentie heeft om hem uit te zetten. Daarmee heeft hij aannemelijk gemaakt dat hij in het Verenigd Koninkrijk niet meer de bescherming kan krijgen die hij zou moeten krijgen. Dat eiser daadwerkelijk zal worden uitgezet door het Verenigd Koninkrijk hoeft hij niet aan te tonen, hij dient namelijk slechts de
vreesvoor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag en/of het risico op onmenselijk behandeling op grond van artikel 3 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mensen (EVRM) aannemelijk te maken. Als hij de uitzetting zelf zou moeten aantonen zou eiser al in een situatie terechtkomen die strijdig is met het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 EVRM. Verweerder hanteert daarom een te strikte bewijslast. Aangezien eiser de intentie tot uitzetting van het Verenigd Koninkrijk heeft onderbouwd met stukken, is het aan verweerder om tegenbewijs te leveren. Omdat verweerder dit niet heeft gedaan heeft zij in strijd met de samenwerkingsverplichting gehandeld en is het besluit in strijd hiermee tot stand gekomen.
5. Wat betreft het bewijs dat eiser heeft aangeleverd voert hij aan dat verweerder hem het voordeel van de twijfel moet geven voor de niet helemaal leesbare stempel op een van de pagina’s van zijn reisdocument. Verweerder had deze stempel eerder kunnen onderzoeken en om de onderliggende stukken kunnen en moeten vragen, nu wordt eiser geconfronteerd met een probleem waar eerder een oplossing voor had kunnen komen. Wat betreft het feit verwijt van verweerder dat eiser enkel kopieën heeft overhandigd, is eiser van mening dat dit de bewijslastverdeling en de samenwerkingsverplichting aantast. Verweerder had zelf contact kunnen opnemen met het Verenigd Koninkrijk om de stukken te verifiëren. Daarbij wijst eiser op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 10 juni 2021, zaaknummer C-921-19, waaruit volgt dat een zaak niet mag worden afgewezen enkel omdat geen originelen zijn ingediend, zoals verweerder in deze zaak ten onrechte wel heeft gedaan. Voor zover verweerder stelt dat niet is gebleken van een inreisverbod dient verweerder daarvan een screenshot te sturen zodat daarop kan worden gereageerd. Voor zover de uitleg die is gegeven over de overige stukken en de situatie na eisers tijd in de gevangenis verweerder onduidelijk is gebleven, had verweerder ervoor moeten kiezen eiser nader te horen of vragen te stellen aan zijn gemachtigde.
Beoordeling van de rechtbank
6. De rechtbank overweegt dat de bewijslast voor de stelling dat eiser geen geldig verblijf meer in het Verenigd Koninkrijk heeft, omdat hij is uitgezet en tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd, bij eiser ligt. Pas als hij een begin van bewijs of aannemelijkheid van deze
stelling heeft geleverd, kan verweerder in het kader van de samenwerkingsverplichting de plicht hebben om nader onderzoek te doen naar het door eiser geleverde bewijs, in dit geval bijvoorbeeld door contact op te nemen met de Engelse autoriteiten.
8. De vraag die de rechtbank daarom moet beantwoorden is of eiser een begin van bewijs heeft geleverd waarmee hij aannemelijk kan maken dat hij het Verenigd Koninkrijk is uitgezet en dat er door het Verenigd Koninkrijk een inreisverbod tegen hem is uitgevaardigd, als gevolg waarvan hij zich niet meer tot het Verenigd Koninkrijk kan wenden met een verzoek om internationale bescherming. De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende heeft voldaan aan zijn bewijslast om een begin van bewijs te leveren. De rechtbank legt hieronder uit waarom.
9. Uit de pagina van de
notice of deportationvan het UK Home Office van 13 september 2019 die eiser bij de zienswijze heeft overgelegd, blijkt dat hij het Verenigd Koninkrijk op 20 september 2019 vanuit Londen per vliegtuig diende te verlaten en via Jordanië uiteindelijk op 21 september 2019 in Irak zou aankomen. Om aannemelijk te maken dat hij deze uitzetroute ook daadwerkelijk heeft gevolgd, heeft eiser een kopie van een pagina uit zijn reisdocument met daarop een entry stempel overgelegd, waarop zou staan dat hij op 21 september 2019 Irak is binnengereisd, evenals een kopie van een voorblad van een laissez-passer. Omdat het kopieën zijn, is de authenticiteit van deze stukken niet vast te
stellen. De inreisstempel zou afkomstig zijn uit een reisdocument dat eiser bij zijn uitzetting zou hebben gekregen van de Engelse autoriteiten, maar dit reisdocument is eiser om onbekende redenen kwijtgeraakt. Het is daarom niet te verifiëren in welk document het stempel is gezet, en of dit document wel van eiser is. Ook is de stempel niet goed leesbaar. Zoals verweerder heeft opgemerkt is met name het laatste cijfer van de datum van de stempel slecht leesbaar; het zou zowel een 0 als een 9 kunnen zijn. Dat de stempel uit het jaar 2019 is, is daarom niet zeker. Ook van de laissez-passer is niet duidelijk uit welk document deze afkomstig is, omdat alleen het voorblad is overgelegd. Met deze stukken acht de rechtbank daarom niet aannemelijk gemaakt dat eiser daadwerkelijk is uitgezet en de geplande uitzetroute heeft gevolgd.
10. Met betrekking tot het gestelde inreisverbod, is het de rechtbank onduidelijk waarom eiser het inreisverbod niet heeft kunnen overleggen, of een kopie daarvan. Het had voor de hand gelegen dat eiser zich tot zijn vorige advocaten in het Verenigd Koninkrijk had gewend om stukken te achterhalen, maar dit heeft hij niet gedaan. Dit komt voor zijn eigen rekening en risico, aangezien de bewijslast bij hem ligt. Verweerder heeft verklaard in het Schengen Informatiesysteem (SIS) te hebben gezocht of zij een inreisverbod op eisers naam kon vinden, maar dat zij geen resultaten kreeg. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat de pagina met zoekresultaten volledig blanco was en ook de zoektermen daarop niet meer te zien waren, zodat het voor verweerder niet zinvol was om een printscreen te maken; daarop zou immers niets te zien en niets uit af te leiden zijn. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiser zo weinig bewijs heeft aangeleverd voor het bestaan van een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd door het Verenigd Koninkrijk, dat verweerder geen nader onderzoek heeft hoeven doen.
11. Onder de stukken bevindt zich een kopie van een verblijfsvergunning voor eiser die geldig is tot 5 juni 2024. Eiser stelt dat deze verblijfsvergunning niet is ingenomen door de Engelse autoriteiten, omdat hij deze had meegenomen, maar later stelt hij dat dit is omdat hij de verblijfsvergunning bij zijn vriendin had verstopt. Verweerder heeft dit verhaal ongeloofwaardig mogen vinden. Omdat eiser geen begin van bewijs heeft geleverd van een
opgelegd inreisverbod of uitzetting door het Verenigd Koninkrijk, mag verweerder er vanuit gaan dat eiser nog geldig verblijf in het Verenigd Koninkrijk heeft tot 5 juni 2024.
Verweerder heeft daarom mogen zeggen dat het Verenigd Koninkrijk voor eiser een veilig derde land is en dat eiser zich tot het Verenigd Koninkrijk kan wenden voor een verzoek om internationale bescherming. De rechtbank komt niet toe aan de beoordeling van de vrees voor vervolging of het risico op onmenselijke behandeling die er voor eiser zouden zijn, omdat beide pas aan de orde zouden komen als is gebleken dat hij bij terugkeer naar het Verenigd Koninkrijk zou worden uitgezet naar Irak.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.