ECLI:NL:RBDHA:2021:16469

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
NL21.7142
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van dienstweigering of desertie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Agayev, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser was niet verschenen op de zitting, maar zijn gemachtigde had het beroep ingesteld tegen het besluit van 4 mei 2021. De rechtbank heeft de zaak behandeld samen met een andere zaak (NL21.7143) en heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat er geen grond is voor het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Eiser had aangevoerd dat hij gevaar loopt bij terugkeer naar zijn land van herkomst en dat het besluit in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). Echter, de rechtbank oordeelde dat eiser zijn standpunt niet voldoende had onderbouwd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het besluit. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor toelating op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en dat de aanvraag terecht was afgewezen.

De uitspraak werd openbaar gemaakt op 14 juni 2021 en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL21.7142
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. A. Agayev),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. V. Ilić).

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.7143, plaatsgevonden op 3 juni 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De rechtbank is van oordeel dat er geen grond is voor het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Verweerder heeft het beleid toegepast dat bepaalt in welke
omstandigheden wordt aangenomen dat er voor de vreemdeling gegronde vrees is voor vervolging bij terugkeer naar het land van herkomst op basis van dienstweigering of desertie.1 In dit beleid zijn vier voorwaarden opgenomen waaraan moet zijn voldaan om in deze omstandigheden gegronde vrees voor vervolging aan te nemen. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd aangegeven waarom eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan deze voorwaarden voldoet. De rechtbank heeft in wat eiser in beroep heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de beoordeling van verweerder onjuist is geweest.
4. Eiser heeft aangevoerd dat hij wel degelijk gevaar loopt en dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is genomen. Ook is hij van mening dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld, waardoor het bestreden besluit in strijd is met het Unierecht alsmede de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat eiser dit standpunt niet nader heeft onderbouwd. De rechtbank ziet op basis van de stukken in het dossier en zonder nadere onderbouwing geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit in strijd met artikel 3 van het EVRM is of onzorgvuldig is genomen en daardoor in strijd is met het Unierecht of de Awb.
5. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
6. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2021 door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H.W. Schierbeek, griffier.
1. Neergelegd in paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) en in artikel 3.36 Vreemdelingenvoorschrift (VV).
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
14 juni 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.