ECLI:NL:RBDHA:2021:16500
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag op basis van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 april 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R. Achttienribbe, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. G. Cambier, heeft de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser had op 11 maart 2021 beroep ingesteld tegen dit besluit.
Tijdens de zitting op 30 maart 2021 is eiser niet verschenen, terwijl de gemachtigde wel aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 16 maart 2021 met onbekende bestemming is vertrokken en dat er geen concrete informatie is over zijn verblijfplaats. De gemachtigde heeft weliswaar aangegeven contact te hebben met eiser, maar heeft niet gespecificeerd waar dit contact over ging of waar eiser zich bevond. De rechtbank heeft overwogen dat als een vreemdeling zonder kennisgeving vertrekt, er vanuit gegaan moet worden dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiser kennelijk geen procesbelang meer heeft bij zijn beroep, omdat hij niet heeft laten weten dat hij nog in Nederland verblijft en prijs stelt op bescherming. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, en is openbaar gemaakt op 7 april 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.