ECLI:NL:RBDHA:2021:16500

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
NL21.3683
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag op basis van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 april 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R. Achttienribbe, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. G. Cambier, heeft de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser had op 11 maart 2021 beroep ingesteld tegen dit besluit.

Tijdens de zitting op 30 maart 2021 is eiser niet verschenen, terwijl de gemachtigde wel aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 16 maart 2021 met onbekende bestemming is vertrokken en dat er geen concrete informatie is over zijn verblijfplaats. De gemachtigde heeft weliswaar aangegeven contact te hebben met eiser, maar heeft niet gespecificeerd waar dit contact over ging of waar eiser zich bevond. De rechtbank heeft overwogen dat als een vreemdeling zonder kennisgeving vertrekt, er vanuit gegaan moet worden dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiser kennelijk geen procesbelang meer heeft bij zijn beroep, omdat hij niet heeft laten weten dat hij nog in Nederland verblijft en prijs stelt op bescherming. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, en is openbaar gemaakt op 7 april 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Locatie Amersfoort
Bestuursrecht zaaknummer: NL21.3683
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R. Achttienribbe), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.3684, plaatsgevonden op 30 maart 2021. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder op 27 januari 2021 een terugname verzoek naar Duitsland verstuurd. Op 1 februari 2021 heeft Duitsland dit verzoek geaccepteerd en kwam het claimakkoord vast te staan.
2. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij zijn beroep. Dit is ingegeven door de brief van verweerder van 23 maart 2021 aan de rechtbank, waarin hij verwijst naar een als bijlage gevoegd document met meldingen van de vreemdelingenpolitie en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers. Uit dit document blijkt dat eiser op 16 maart 2021 met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken. De gemachtigde heeft de rechtbank op 28 maart 2021 via een bericht in het digitale dossier laten weten dat zij contact met eiser heeft in deze zaak, dat eiser de zaak door wil laten gaan
en dat hij een uitspraak wenst. Daarnaast geeft gemachtigde in ditzelfde bericht aan dat zowel eiser als zijzelf niet zullen verschijnen op de zitting, nu zij de zaak voldoende toegelicht achten.
3. Verweerder wijst ter zitting op het bericht dat vanuit de Duitse autoriteiten werd verstuurd op 23 maart 2021, als antwoord op het door de verdwijning van eiser ingegeven uitstelverzoek van verweerder in het kader van de overdracht. Hierin is door de Duitse autoriteiten aangegeven dat een overdracht niet meer nodig is en dat de procedure dan ook zal worden afgesloten, omdat eiser al in Duitsland is. Daarnaast geeft verweerder ter zitting aan dat hij op 29 maart 2021 telefonisch contact heeft opgenomen met gemachtigde naar aanleiding van dit bericht vanuit Duitsland. Verweerder stelt dat gemachtigde in dit telefoongesprek aangaf dat zij niet wist dat eiser weer in Duitsland was en dat zij er verder niets over wilde zeggen.
4. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) blijkt dat, als een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel vanuit gegaan moet worden dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.1
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ter zitting heeft verweerder de rechtbank medegedeeld geen nieuwe informatie te hebben over eiser. De MOB-melding van 16 maart 2021 geldt dus nog steeds. De gemachtigde van eiser heeft in het bericht van 28 maart 2021 enkel laten weten dat er nog contact is, maar heeft niet nader gespecificeerd waar dit contact uit bestaat en op welke data dit contact is geweest. De enkele stelling dat er contact is geweest is onvoldoende concreet. Ook heeft zij niet gesteld dat zij op dit moment weet waar eiser verblijft en of hij nog in Nederland verblijft. Bovendien acht de rechtbank van belang dat eiser volgens het bericht van de Duitse autoriteiten van 23 maart 2021 weer in Duitsland is, waarvan gemachtigde blijkbaar niet op de hoogte was. Ter zitting op 30 maart 2021 zijn de gemachtigde van eiser en eiser zelf niet verschenen. Eiser heeft op dat moment dus niet aan de rechtbank laten weten dat hij nog in Nederland verblijft en prijs stelt op bescherming.
6. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming en dus geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk.
1. Zie de uitspraak van 22 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:579).

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 april 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.