ECLI:NL:RBDHA:2021:16502

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2021
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
NL21.3477
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van schijnhuwelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit, had de aanvraag ingediend met als doel verblijf als gezinslid bij zijn echtgenote, referent. De aanvraag werd afgewezen op basis van de vaststelling dat er sprake was van een schijnhuwelijk, een conclusie die eerder in een andere procedure was getrokken. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die deze conclusie zouden kunnen weerleggen, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet voldoende waren om de eerdere vaststelling te ontkrachten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder terecht naar de eerdere procedure heeft verwezen, waarin al was geoordeeld dat er sprake was van een schijnhuwelijk. Eiser heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die een andere conclusie rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag door de verweerder terecht was en dat het beroep ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiser niet gehoord hoefde te worden in bezwaar, omdat er sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar. De uitspraak benadrukt het belang van consistente en geloofwaardige verklaringen in het kader van aanvragen voor verblijfsvergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.3477
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. A.E. Martinez Linnemann), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

In het besluit van 18 augustus 2020 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een machtiging tot voorlopig verblijf met als doel “Verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] ” afgewezen.
In het besluit van 8 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Daarnaast is referent, [referent] , verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [1984] . Op 9 februari 2017 heeft hij een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning regulier met als doel “Verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] .” [referent] , referent, is de echtgenote van eiser. De aanvraag is afgewezen omdat eiser niet over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beschikte. Voor een vrijstelling hiervan op basis van artikel 8 van het EVRM1 kwam eiser niet in aanmerking, omdat verweerder tot de conclusie kwam dat sprake was van een schijnhuwelijk. Eiser is hiertegen in beroep, en vervolgens in hoger beroep gegaan. Bij uitspraak van 20 augustus 2019 is zijn hoger beroep hiertegen ongegrond verklaard.
1. Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Op 28 mei 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een mvv, ook met als doel
“Verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] ”. Eiser verblijft inmiddels weer in Marokko.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat er geen sprake is van een geldig huwelijk in de zin van artikel 3.14, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit. Oftewel, er is volgens verweerder sprake van een schijnhuwelijk. In de vorige procedure is dit al vastgesteld, omdat eiser en referent tegenstrijdige en bevreemdingwekkende verklaringen hadden afgelegd over een groot aantal essentiële onderwerpen. Volgens verweerder zijn de door eiser naar voren gebrachte omstandigheden, geen omstandigheden op basis waarvan nu wel van een affectieve en duurzame relatie uit moet worden gegaan. De laaggeletterdheid en gezondheidstoestand van referent die eiser naar voren heeft gebracht zijn geen nieuwe omstandigheden omdat deze ook al in de eerdere procedure aan de orde zijn gebracht, op de zitting van de rechtbank. De brief van Ipsy die eiser heeft overgelegd maakt ook niet dat anders over het wel of niet bestaan van een schijnhuwelijk moet worden geoordeeld, omdat hier enkel uit volgt dat referent sinds 2014 in behandeling is voor haar depressieve klachten. Dat leidt niet tot een ander oordeel over of sprake is van een schijnhuwelijk. Tot slot heeft verweerder aangestipt dat eiser geen bewijsstukken heeft overgelegd van contact dat hij de afgelopen tijd met referent heeft gehad, zoals bewijsstukken van het gestelde telefooncontact.
Standpunt eiser
3. Eiser bestrijdt dat sprake is van een schijnhuwelijk. Hij en referent zijn nog steeds getrouwd. Verweerder mocht volgens eiser niet volstaan met een verwijzing naar de vorige procedure waarin van een schijnhuwelijk werd uitgegaan. Het betreft hier namelijk geen opvolgende aanvraag omdat sprake is van een andere procedure. Hier gaat het om een mvv- aanvraag, in de vorige procedure ging het om een aanvraag voor een verblijfsvergunning, en in het bijzonder de vraag of eiser kon worden vrijgesteld van het mvv-vereiste vanwege strijd met artikel 8 van het EVRM. Daarnaast is er volgens eiser sprake van nieuwe feiten en omstandigheden sinds de vorige procedure, die aanleiding geven voor een ander oordeel. Het huwelijk van hem en referent is door de gemeente Almere niet bestempeld als schijnhuwelijk, ondanks dat er een onderzoek is ingesteld. Ook is er geen vervolging door het Openbaar Ministerie ingesteld. Verder heeft eiser een brief van zorgbedrijf Ipsy overgelegd, waarin onder meer staat dat referent een verstandelijke beperking heeft. Dit verklaart de tegenstrijdige antwoorden in de gehoren van de vorige procedure. Daarnaast voert eiser aan dat hij en referent elkaar sinds de coronacrisis niet meer hebben kunnen bezoeken en dat het daarom niet mogelijk is om bewijzen van hun contacten te overleggen. Tot slot betoogt eiser dat hij gehoord had moeten worden in bezwaar, om de twijfel weg te nemen over de vraag of sprake was van een schijnrelatie.
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in zijn besluit heeft mogen verwijzen naar de vorige procedure. In deze procedure is geoordeeld dat sprake is van een schijnhuwelijk omdat er tegenstrijdige en bevreemdingwekkende verklaringen zijn afgelegd. Eiser heeft doorgeprocedeerd tot aan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van
State, die verweerder in het gelijk heeft gesteld. Er is dan ook sprake van een onherroepelijk besluit. Verweerder heeft hier naar mogen verwijzen omdat onderhavige aanvraag tot hetzelfde doel strekt als de eerdere aanvraag voor een verblijfsvergunning, namelijk verblijf bij zijn echtgenote. De omstandigheid dat in de vorige procedure, anders dan in de huidige procedure, aan eiser is tegengeworpen dat hij niet over een geldige mvv beschikt, leidt niet tot een ander oordeel. Er is immers nog steeds sprake van dezelfde casus, waarbij een van de centrale onderwerpen is of er sprake is van een rechtsgeldig huwelijk. Verweerder mocht dan ook uitgaan van een schijnhuwelijk, tenzij er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die een andere conclusie rechtvaardigen. Het is dan wel aan eiser om die nieuwe omstandigheden naar voren te brengen.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan nu wel moet worden aangenomen dat sprake is van een affectieve en duurzame relatie. Dat de gemeente geen schijnrelatie heeft aangenomen maakt niet dat verweerder dat ook niet heeft kunnen doen. Verweerder komt een eigen beoordeling toe op dit punt. De verklaring van zorgbedrijf Ipsy heeft verweerder ook onvoldoende mogen vinden om tot een ander oordeel te komen over het bestaan van een schijnrelatie. In deze verklaring staat onder meer dat bij referent sprake is van angstklachten, depressieve klachten en mogelijk van een persoonlijkheidsstoornis en/of zwakbegaafdheid. Eiser heeft met deze klachten, met name de zwakbegaafdheid, een verklaring willen geven voor de tegenstrijdige verklaringen die eiser en referent in de vorige procedure hebben overgelegd. De rechtbank overweegt dat het klopt dat deze problematiek niet geheel is meegenomen in de vorige procedure. Weliswaar is bepaalde problematiek van referent toen besproken, maar uit de uitspraak van de rechtbank van 19 juli 2019 blijkt dat dit was in het kader van de vraag of referent afhankelijk van eiser was. De mogelijke zwakbegaafdheid van referent is niet besproken. De rechtbank is echter van oordeel dat, los van de vraag of eiser deze omstandigheid eerder naar voren had kunnen brengen omdat het al langer zou spelen, deze problematiek van referent onvoldoende reden biedt om de tegenstrijdige en bevreemdingwekkende verklaringen niet te kunnen tegenwerpen. Het gaat immers om heel basale, essentiële onderwerpen waarop eiser en referent tegenstrijdig hebben verklaard, zoals het tijdstip van hun eerste ontmoeting, op welke wijze zij contact hadden, de huwelijksdag en de toen recente gebeurtenissen zoals hun bezigheden van dat weekend en de verblijfplaats van eiser. Verder heeft eiser ook geen begin van bewijs geleverd dat de eerdere vaststelling van een schijnrelatie onjuist zou zijn. Zo heeft eiser geen stukken overgelegd over het contact dat hij en referent na de vorige procedure hebben gehad. Dat zij elkaar gelet op de coronacrisis niet hebben kunnen bezoeken maakt niet dat dit niet van hen verwacht mag worden, omdat zij ook bewijs van hun telefooncontact hadden kunnen overleggen. Verweerder heeft dus kunnen concluderen dat eiser geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangedragen die een andere conclusie over het schijnhuwelijk rechtvaardigen.
6. De rechtbank is verder nog van oordeel dat verweerder eiser niet had hoeven horen in bezwaar. Volgens artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dienen belanghebbenden in bezwaar te worden gehoord, maar hier kan volgens artikel 7:3 van de Awb van worden afgezien als er sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Zoals hiervoor al overwogen heeft eiser geen nieuwe feiten en omstandigheden aangedragen die een andere conclusie dan in de vorige procedure rechtvaardigen. Er was daarom ook sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar, en verweerder had eiser niet hoeven horen.
Conclusie
7. De rechtbank concludeert dat verweerder de aanvraag van eiser heeft mogen afwijzen. In een eerdere procedure was immers al, onherroepelijk, vastgesteld dat sprake was van een schijnhuwelijk, en eiser heeft geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren gebracht die aantonen dat deze eerdere vaststelling onjuist is. Het beroep is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. L. van der Ruizendaal - van der Veen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
06 september 2021
en zal openbaar gemaakt worden op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.