ECLI:NL:RBDHA:2021:16504
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland voor behandeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. C.M. Suurmeijer-Wawoe, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. Y. Rikken, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 25 mei 2021 heeft eiser aangevoerd dat zijn overdracht aan Duitsland een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zou opleveren, omdat hij specialistische medische behandeling nodig heeft voor verwondingen aan zijn gezicht. Eiser heeft een brief van het UMC Utrecht overgelegd waarin de noodzaak van medische behandeling wordt onderbouwd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet heeft aangetoond dat Nederland de meest aangewezen lidstaat is voor zijn zorgbehoefte.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de zorgcapaciteiten van Duitsland. De rechtbank concludeert dat de medische voorzieningen in Duitsland vergelijkbaar zijn met die in Nederland en dat Duitsland in staat is om in de medische behoeften van eiser te voorzien. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat hij bij terugkeer naar Duitsland geen toegang tot medische zorg zal hebben. Daarom heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.