ECLI:NL:RBDHA:2021:16504

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
NL21.6740
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland voor behandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. C.M. Suurmeijer-Wawoe, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. Y. Rikken, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 25 mei 2021 heeft eiser aangevoerd dat zijn overdracht aan Duitsland een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zou opleveren, omdat hij specialistische medische behandeling nodig heeft voor verwondingen aan zijn gezicht. Eiser heeft een brief van het UMC Utrecht overgelegd waarin de noodzaak van medische behandeling wordt onderbouwd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet heeft aangetoond dat Nederland de meest aangewezen lidstaat is voor zijn zorgbehoefte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de zorgcapaciteiten van Duitsland. De rechtbank concludeert dat de medische voorzieningen in Duitsland vergelijkbaar zijn met die in Nederland en dat Duitsland in staat is om in de medische behoeften van eiser te voorzien. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat hij bij terugkeer naar Duitsland geen toegang tot medische zorg zal hebben. Daarom heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.6740
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.M. Suurmeijer-Wawoe), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. Y. Rikken).

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.6741, plaatsgevonden op 25 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer M. Kahiri. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen. In dit geval heeft verweerder op 18 maart 2021 een terugnameverzoek naar Duitsland verstuurd. Op 24 maart 2021 heeft Duitsland dit verzoek geaccepteerd en kwam het claimakkoord vast te staan.
2. Eiser voert aan dat zijn overdracht aan Duitsland een schending van artikel 4 Handvest zou opleveren, omdat hij specialistische medische behandeling nodig heeft voor de verwondingen in zijn gezicht. Deze behandeling heeft eiser in Duitsland niet gekregen. Eiser heeft met een brief van 6 april 2021 van het UMC Utrecht de noodzaak van medische behandeling onderbouwd.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet mag. De rechtbank is van oordeel dat eiser daarin niet is geslaagd.
4. Met de brief van het UMC Utrecht van 6 april 2021 heeft eiser onderbouwd dat hij behoefte heeft aan medische zorg, maar hieruit volgt niet dat Nederland de meest aangewezen lidstaat is om hem de zorg te bieden. Verweerder wijst er in het bestreden besluit terecht op dat er vanuit mag worden gegaan dat de medische voorzieningen in Duitsland vergelijkbaar zijn met die in Nederland en dat Duitsland in staat moet worden geacht in de medische behoeft van eiser te kunnen voorzien. Daarnaast mag verweerder er van uitgaan dat eiser na aankomst in Duitsland toegang heeft tot deze zorg. In dit verband is er geen sprake van een onzorgvuldige motivering van het bestreden besluit. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet onderbouwd dat hem de toegang tot medische zorg zal worden onthouden bij terugkeer naar Duitsland. De enkele stelling dat hij zich tot een medische organisatie in Duitsland heeft gewend, naar een ziekenhuis is gegaan en daar niet is behandeld is daartoe onvoldoende. De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen door eiser naar voren is gebracht niet is gebleken dat Nederland het aangewezen land is om eisers asielaanvraag te behandelen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
27 mei 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.