ECLI:NL:RBDHA:2021:16505

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
NL21.6993
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Frankrijk onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. C.M. Suurmeijer-Wawoe, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. Y. Rikken, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 25 mei 2021 heeft eiser aangevoerd dat overdracht aan Frankrijk een schending van artikel 3 van het EVRM zou opleveren, omdat hij daar geen opvang zou krijgen en in een mensonterende situatie terecht zou komen. Eiser verwees naar het AIDA-rapport van 1 april 2020, waaruit zou blijken dat het gebrek aan opvang in Frankrijk dermate ernstig is dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer zou gelden.

De rechtbank heeft overwogen dat verweerder in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Frankrijk. Eiser is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat in zijn specifieke geval dit beginsel niet zou mogen worden toegepast. De rechtbank concludeert dat, hoewel de situatie voor asielzoekers in Frankrijk zorgelijk is, er geen zodanige tekortkomingen zijn die de overdracht van eiser aan Frankrijk in de weg staan. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd is en dat er geen grond is voor het oordeel dat de overdracht in strijd zou zijn met artikel 3 EVRM.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en geeft aan dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.6993
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C.M. Suurmeijer-Wawoe), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. Y. Rikken).

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.6994, plaatsgevonden op 25 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer A. Abdi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder op 22 februari 2021 een terugnameverzoek naar Frankrijk verstuurd. Op 10 maart 2021 heeft Frankrijk dit verzoek geaccepteerd en kwam het claimakkoord vast te staan.
2. Eiser voert aan dat overdracht aan Frankrijk een schending zal opleveren van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aangezien hij daar geen opvang heeft gekregen en in een mensonterende situatie terecht is gekomen. Onder verwijzing naar de pagina's 103 en 106 van het AIDA rapport van 1 april 2020 stelt eiser dat door het gebrek aan opvang ten aanzien van Frankrijk niet meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
3. De rechtbank overweegt als volgt. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet mag. De rechtbank is van oordeel dat eiser daarin niet is geslaagd.
4. Uit het door eiser genoemde rapport van AIDA blijkt dat de situatie voor asielzoekers in Frankrijk zorgelijk is, maar anders dan eiser betoogt is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van zodanige tekortkomingen in de asielprocedure en van de opvangvoorzieningen dat moet worden geconcludeerd dat deze aan de overdracht van Dublinclaimanten aan Frankrijk in de weg staan. Uit de pagina’s 103 en 106 van het rapport kan worden opgemaakt dat er niet altijd voldoende opvangcapaciteit is in Frankrijk, maar uit het rapport volgt ook dat asielzoekers, waaronder Dublinclaimanten, in beginsel recht hebben op opvang. Naar het oordeel van de rechtbank is uit het rapport niet gebleken dat het gebrek aan opvang dermate structureel is dat bij overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM. Daarnaast merkt de rechtbank in dit verband op dat van eiser mag worden verwacht dat indien er wel sprake is van een schending van de verdragsverplichtingen, hij zich eerst beklaagt bij de daartoe aangewezen instanties of (hogere) autoriteiten in Frankrijk. Dat klagen voor eiser onmogelijk, uiterst moeilijk dan wel zinloos is, heeft hij onvoldoende aannemelijk gemaakt. De enkele stelling van eiser dat het zonder opvang onmogelijk is om te klagen is daartoe onvoldoende.
5. Er bestaat gelet op het voorgaande verder geen grond voor het oordeel dat door de overdracht van eiser aan Frankrijk een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het EVRM, dan wel de richtlijnen. Verweerder was gelet op het voorgaande niet gehouden om het asielverzoek van eiser in behandeling te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit voldoende gemotiveerd en zorgvuldig tot stand gekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
27 mei 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.