ECLI:NL:RBDHA:2021:16509

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2021
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
NL21.8322
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en indirecte schending van het verbod op refoulement in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een lid van de Ahwazi bevolkingsgroep, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak op 22 juni 2021 behandeld, waarbij de Staatssecretaris vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat de overdracht aan Duitsland niet leidt tot een indirecte schending van het verbod op refoulement. Eiser heeft niet aangetoond dat Duitsland zijn asielaanvraag niet zal behandelen. De rechtbank stelt vast dat Duitsland, door het claimakkoord, garandeert dat het asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld in overeenstemming met de verdragsverplichtingen. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om aan te tonen dat er sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure in Duitsland, wat hij niet heeft gedaan.

Daarnaast wordt er ingegaan op de kwestie van kosteloze rechtsbijstand in Duitsland. De rechtbank concludeert dat uit de Procedurerichtlijn niet volgt dat iedere vreemdeling recht heeft op kosteloze rechtsbijstand. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en stelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Locatie Amersfoort
Bestuursrecht zaaknummer: NL21.8322
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. T.M. van der Wal), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.8323, op 22 juni 2021 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder op 6 april 2021 een terugnameverzoek naar Duitsland verstuurd. Op 13 april 2021 heeft Duitsland dit verzoek geaccepteerd en daarmee is het claimakkoord vast komen te staan.
2. Eiser voert aan dat de overdracht aan Duitsland een indirecte schending van het verbod op refoulement zal opleveren. Er is namelijk niet gebleken dat eiser opnieuw toegelaten wordt tot de asielprocedure in Duitsland. Onder verwijzing naar het arrest T.I. tegen het Verenigd Koninkrijk van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)1 stelt eiser dat verweerder niet alleen op basis van het claimakkoord ervan uit mag gaan dat Duitsland de asielaanvraag van eiser zal behandelen. Op grond van het arrest
1. EHRM, 7 maart 2000, application no. 43844/98.
M.S.S. t. België2 had verweerder zich ervan moeten vergewissen dat de asielprocedure in Duitsland voldoende waarborgen biedt tegen directe of indirecte uitzetting naar het land van herkomst zonder dat de risico’s van die uitzetting zijn beoordeeld in het licht van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser behoort namelijk tot de [bevolkingsgroep] bevolkingsgroep, wat een onderdrukte Arabische minderheidsgroepering in Iran is. Tot slot stelt eiser dat zijn asielaanvraag als een herhaalde aanvraag zal worden behandeld door Duitsland, waarvoor geen kosteloze rechtsbijstand beschikbaar is. Bovendien blijkt uit het AIDA rapport 2019 over Duitsland dat een herhaalde asielaanvraag doormiddel van een schriftelijke procedure zal worden behandeld, waarvoor rechtsbijstand noodzakelijk is. Eiser krijgt hierdoor in Duitsland te maken met een situatie van willekeur waarbij toegang tot rechtsbijstand afhankelijk is van financiële middelen.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Duitsland mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan, omdat er sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd.
4. Duitsland garandeert met het claimakkoord dat het asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld in lijn met de verdragsverplichtingen en verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. De garantie van een lidstaat om het asielverzoek in behandeling te nemen omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van réfoulement zal zijn. Dat sprake is van indirect réfoulement omdat eiser vreest dat hij naar zijn land van herkomst zal worden teruggestuurd, volgt de rechtbank dan ook niet. Dat Nederland ten aanzien van [bevolkingsgroep] uit Iran een ander beleid zou voeren dan Duitsland, betekent niet dat verweerder daarom ten aanzien van Duitsland niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is in beginsel niet aan de Nederlandse autoriteiten of de Nederlandse rechter om te bezien of Nederland op grond van het aan het in de respectievelijke lidstaat ingediende asielverzoek ten grondslag gelegde feitencomplex tot een ander oordeel zouden zijn gekomen en of het door de Duitse autoriteiten vastgestelde beschermingsbeleid juist is.3 Aangezien eiser niet heeft onderbouwd waarom Duitsland zijn asielaanvraag niet zal behandelen na zijn overdracht en hiervoor ook geen aanwijzingen zijn, mag verweerder van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan en hoeft hierbij geen extra onderzoek te doen of garanties te vragen. Verweerder heeft zich zijn beoordeling van het indirect refoulement niet enkel gebaseerd op het claimakkoord, maar heeft ook gekeken of er aanwijzingen zijn dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Het beroep op het arrest T.I. tegen het Verenigd Koninkrijk van het EHRM leidt de rechtbank daarom niet tot een ander oordeel. Ook is in dit geval geen sprake van een situatie als bedoeld in het arrest M.S.S. t. België.
5. Ten aanzien van het gebrek aan kosteloze rechtsbijstand in Duitsland overweegt de rechtbank als volgt. Uit artikel 19 en verder van de Procedurerichtlijn volgt niet dat iedere vreemdeling onvoorwaardelijk recht heeft op kosteloze rechtsbijstand en
2 EHRM, 21 januari 2011, application no. 30696/09.
3 Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 9 december 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK6157.
vertegenwoordiging in asielprocedures, zowel in eerste aanleg als in beroepsprocedures. Ook biedt artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn lidstaten expliciet de mogelijkheid om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft. Het door Duitsland gehanteerde systeem waarin een vreemdeling recht heeft op kosteloze bijstand indien door de rechter wordt beoordeeld dat het beroep een kans van slagen heeft, is dus in overeenstemming met de Procedurerichtlijn. Voor zover eiser stelt dat hem ten onrechte kosteloze rechtsbijstand zal worden onthouden, moet dit worden ingebracht en beoordeeld in Duitsland. De stelling van eiser dat hij in Duitsland te maken krijgt met een situatie van willekeur doordat de toegang tot rechtsbijstand afhankelijk is van financiële middelen, leidt dan ook niet tot de conclusie dat er sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure in Duitsland.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
05 juli 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.