ECLI:NL:RBDHA:2021:16509
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en indirecte schending van het verbod op refoulement in het kader van de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een lid van de Ahwazi bevolkingsgroep, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak op 22 juni 2021 behandeld, waarbij de Staatssecretaris vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.
De rechtbank overweegt dat de overdracht aan Duitsland niet leidt tot een indirecte schending van het verbod op refoulement. Eiser heeft niet aangetoond dat Duitsland zijn asielaanvraag niet zal behandelen. De rechtbank stelt vast dat Duitsland, door het claimakkoord, garandeert dat het asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld in overeenstemming met de verdragsverplichtingen. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om aan te tonen dat er sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure in Duitsland, wat hij niet heeft gedaan.
Daarnaast wordt er ingegaan op de kwestie van kosteloze rechtsbijstand in Duitsland. De rechtbank concludeert dat uit de Procedurerichtlijn niet volgt dat iedere vreemdeling recht heeft op kosteloze rechtsbijstand. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en stelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.