ECLI:NL:RBDHA:2021:16510
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag op basis van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, vertegenwoordigd door mr. S.N. Ali. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. G.T. Cambier, had de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen. Dit gebeurde op grond van de Dublinverordening, waarbij Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser had op 2 juni 2021 beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 22 juni 2021 werd vastgesteld dat eiser op 7 juni 2021 met onbekende bestemming was vertrokken, zonder de autoriteiten te informeren over zijn verblijfplaats. De rechtbank overwoog dat als een vreemdeling zonder kennisgeving vertrekt, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. Eiser had weliswaar aangegeven de procedure te willen voortzetten, maar verscheen niet ter zitting. De rechtbank concludeerde dat eiser kennelijk geen belang meer had bij de beoordeling van zijn beroep, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.