ECLI:NL:RBDHA:2021:16513
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de asielaanvraag en de verantwoordelijkheidsverdeling onder de Dublinverordening met betrekking tot Slowakije
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser had op 19 oktober 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Slowakije op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Slowakije bevestigde deze verantwoordelijkheid middels een claimakkoord op 8 februari 2021.
Eiser voerde aan dat zijn overdracht aan Slowakije een reëel risico met zich meebrengt op schending van zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), met name artikel 3 en artikel 5. Hij stelde dat er structurele tekortkomingen zijn in de Slowaakse asielprocedure, wat zou kunnen leiden tot onrechtmatige detentie en schending van het non-refoulement beginsel. De rechtbank overwoog echter dat verweerder in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zijn situatie uitzonderlijk is.
De rechtbank concludeerde dat eiser een tijdelijke verblijfsstatus heeft in Slowakije en dat hij niet als asielzoeker zal terugkeren. Dit maakt het onwaarschijnlijk dat hij gedetineerd zal worden bij terugkomst. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Eversteijn, in aanwezigheid van griffier mr. S. Bazaz, en werd openbaar gemaakt op 7 april 2021.