ECLI:NL:RBDHA:2021:16516

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
NL21.8956
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Beoordeling van de verantwoordelijkheid van Spanje en de motivering van het besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.C.E. Hoftijzer, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. G.T. Cambier. Het bestreden besluit, genomen op 8 juni 2021, hield in dat de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werd genomen, omdat Spanje volgens de Dublinverordening verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van haar asielaanvraag. Eiseres betwistte deze beslissing en voerde aan dat het besluit ondeugdelijk gemotiveerd was, met name met betrekking tot de AIDA-rapporten over de opvang van Dublin-terugkeerders in Spanje.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de motivering van het besluit niet deugdelijk was, omdat verweerder ten onrechte stelde dat de AIDA-rapporten over 2019 en 2020 naar aard en inhoud gelijk waren. De rechtbank oordeelde dat de rapporten wezenlijke verschillen vertoonden, vooral met betrekking tot de opvang en toegang tot de asielprocedure. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat eiseres niet had aangetoond dat haar belangen door de handelwijze van verweerder waren geschaad.

Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat haar gezondheidstoestand zou verslechteren bij overdracht naar Spanje. De rechtbank concludeerde dat de situatie in Spanje, hoewel verslechterd door de coronapandemie, niet duidde op systematische tekortkomingen in de asielprocedure. Eiseres had niet aangetoond dat zij als bijzonder kwetsbaar moest worden aangemerkt, en haar beroep op de Dublinverordening werd als onvoldoende gemotiveerd beschouwd. De rechtbank heeft de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 1.496,- en heeft de uitspraak openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Locatie Amersfoort
Bestuursrecht zaaknummer: NL21.8956
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], eiseres V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. J.C.E. Hoftijzer),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.8957, op 22 juni 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen
M.A. Bashir. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder op 30 maart 2021 een terugnameverzoek naar Spanje verstuurd. Op 5 april 2021 heeft Spanje dit verzoek geaccepteerd en daarmee is het claimakkoord vast komen te staan.
2. Eiseres voert allereerst aan dat het besluit gebrekkig is gemotiveerd, omdat er wordt gesteld dat het AIDA rapport over 2019 en 2020 naar aard en inhoud met betrekking tot Dublin-terugkeerders hetzelfde is. Eiseres stelt dat de rapporten op cruciale punten verschillen, zoals ten aanzien van opvang en toegang tot de asielprocedure van Dublin- terugkeerders. In het rapport over 2020 staat onder andere aangegeven dat er 15 gevallen waren van Dublin-terugkeerder die door gebrek aan opvangplaatsen in Madrid dakloos zijn geworden in de zomer van 2020. Ook waren er volgens het rapport in oktober 2020 8000 asielzoekers aan het wachten om toegelaten te worden tot de opvang. Daarnaast heeft
verweerder ten onrechte miskend dat het grote verschil tussen de update 2019 en de update 2020 is dat in de update 2019 de gevolgen van de corona-pandemie niet zijn meegewogen, terwijl dat in de update 2020 nu juist wel is gebeurd. Onder verwijzing naar de persoonlijke ervaringen van eiseres en het AIDA rapport over 2020 stelt eiseres dat de overdracht aan Spanje in strijd zou zijn met artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het was nooit de wens van eiseres om een asielverzoek in te dienen, maar de Spaanse autoriteiten hebben haar daarin geen keuze geboden. Daarnaast is eiseres na één jaar uit de opvang gegooid, terwijl haar asielverzoek toen in behandeling was. Tot slot stelt verweerder ten onrechte in het besluit dat eiseres onvoldoende heeft gedaan om haar beklag te doen bij de Spaanse autoriteiten. Zij was immers dakloos, had geen geld en geen hulp en zonder kennis van de Spaanse taal had zij niet de mogelijkheid om te klagen bij de Spaanse autoriteiten.
3. De rechtbank oordeelt dat het besluit met betrekking tot het verschil tussen de AIDA rapporten over 2019 en 2020 niet deugdelijk is gemotiveerd. Verweerder heeft ten onrechte gesteld dat de rapporten naar aard en inhoud met betrekking tot Dublin- terugkeerders hetzelfde is en heeft verder geen aandacht besteed aan het rapport waar een beroep is gedaan. De rechtbank stelt vast dat de rapporten met betrekking tot de coronapandemie en opvang van Dublin-terugkeerders wel degelijk verschilt. De motivering van het besluit is dan ook als niet deugdelijk aan te merken. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
4. De rechtbank ziet aanleiding om te onderzoeken of eiseres door de handelwijze van verweerder in zijn belangen is geschaad en of er eventueel aanleiding is om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten
5. Verweerder heeft ter zitting een standpunt ingenomen ten aanzien van dit punt en stelt dat er in beginsel uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit in haar geval niet meer kan. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres met de verwijzing naar de verschillen tussen de rapporten daar niet in geslaagd. De verslechtering van de situatie is ingegeven door de coronapandemie en daaruit volgt dat het een tijdelijke situatie betreft. Ten aanzien van de stellingen van eiseres over de opvang in Spanje stelt de rechtbank vast dat uit het AIDA rapport over 2020 blijkt dat de verslechtering van de situatie met betrekking tot opvang in Spanje een gevolg is van de coronapandemie. Dat er 15 gevallen zijn geweest die in Madrid geen opvang hebben gekregen duidt niet op systematische tekortkomingen. Daarnaast is het feit dat 8000 asielzoekers hebben moeten wachten op opvang niet representatief voor de situatie die nu aan de orde is, aangezien dat zich afspeelde in de eerste maanden van de coronapandemie. Uit het verhaal van eiseres blijkt dat ze opvang heeft genoten, dat ze bijstand van een advocaat heeft gehad en dat haar asielaanvraag is afgewezen. Dit alles geeft geen aanleiding tot de conclusie dat er sprake is van structurele tekortkomingen in de Spaanse asielprocedure. Dat het niet haar intentie was om een asielaanvraag in te dienen doet hier niet aan af. Tot slot heeft eiseres niet aangetoond dat klagen voor haar onmogelijk was of dat de Spaanse autoriteiten haar niet willen helpen. Haar gebrek aan kennis van de Spaanse taal maakt niet dat de mogelijkheid niet voor haar bestond of zal bestaan in Spanje.1
1. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van rechtbank Den Haag van 10 maart 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:2114.
6. Eiseres voert verder onder verwijzing naar het C.K. arrest2 aan dat verweerder ten onrechte geen onderzoek door het BMA naar de medische gesteldheid van eiseres heeft ingesteld alvorens een besluit te nemen. Eiseres krijgt nog geen behandeling van een medisch specialist, omdat haar verteld is dat er alleen noodhulp wordt geboden in de eerste drie maanden dat iemand in Nederland is. Op grond van de werkinstructie van verweerder wordt er pas een BMA onderzoek opgestart wanneer iemand een verklaring van een specialist kan overleggen, maar dat is dus niet mogelijk voor eiseres. Uit het patiëntendossier van het GZA blijkt wel dat er iets met haar aan de hand is en dat zij behandeling nodig heeft. Verweerder had dit nader moeten onderzoeken. Daarnaast stelt eiseres dat zij bijzonder kwetsbaar is in de zin van het arrest Tarakhel3, waardoor verweerder aanvullende garanties had moeten vragen.
7. Op grond van het C.K. arrest moet de overdracht van een asielzoeker achterwege blijven indien dit een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand zou inhouden. In de uitspraak van 16 januari 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) uiteengezet dat het daarbij op de weg van die asielzoeker ligt om objectieve gegevens aan de dragen waaruit een dergelijke situatie blijkt.4
8. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er niet in geslaagd om met objectieve gegevens aannemelijk te maken dat er sprake zou zijn van een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van haar gezondheidstoestand indien zij zou worden overgedragen. Dat zij niet in staat zou zijn om medische gegevens op te vragen is niet gebleken. De rechtbank heeft kennisgenomen van het patiëntendossier van het GZA en daaruit blijkt niet dat er sprake is van ernstige medische complicaties en/of de noodzaak voor de behandeling door een specialist. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet ten onrechte afgezien van de mogelijkheid om het BMA om advies te vragen
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet nader onderbouwd waarom zij als bijzonder kwetsbaar in de zin van het Tarakhel arrest dient te worden aangemerkt. Bovendien is niet gebleken dat zij in Spanje niet zou kunnen worden geholpen of dat zij beroep heeft gedaan op de medische voorzieningen daar en die niet heeft gekregen. De beroepsgronden slagen niet.
10. Tot slot voert eiseres aan dat de toets in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening altijd dient plaats te vinden aan de hand van alle feiten omstandigheden en bezien in onderlinge samenhang met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. Daarbij stelt eiseres onder verwijzing naar een aantal arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie5 dat die toets ook voldoende individueel moet zijn.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen
2 het arrest van het Hof van Justitie in de zaak C.K. t. Slovenië van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.
3 Het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Tarakhel. Zwitserland van 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
5 Het arrest van 9 juli 2016 inzake K en A, C-153/14, JV 2015/232 en het arrest van 7 november 2018 inzake C en A, C-257/17, JV 2019/2.
zodanig bijzondere, individuele omstandigheden betreffen dat deze maken dat de overdracht van eiseres aan Spanje van een zodanige onevenredige hardheid getuigt dat verweerder het asielverzoek op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich had dienen te trekken. De stelling van eiseres dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel, is onvoldoende gemotiveerd. De door eiseres genoemde arresten hebben geen betrekking op de toepassing van de Dublinverordening en de gevolgen die daaruit voortvloeien.
12. Gelet op datgene overwogen in rechtsoverweging 3, is het beroep gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Verweerder heeft ter zitting alsnog een standpunt over het rapport ingenomen waarop eiseres een beroep heeft gedaan.
13. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
14 juli 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.