In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.C.E. Hoftijzer, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. G.T. Cambier. Het bestreden besluit, genomen op 8 juni 2021, hield in dat de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werd genomen, omdat Spanje volgens de Dublinverordening verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van haar asielaanvraag. Eiseres betwistte deze beslissing en voerde aan dat het besluit ondeugdelijk gemotiveerd was, met name met betrekking tot de AIDA-rapporten over de opvang van Dublin-terugkeerders in Spanje.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de motivering van het besluit niet deugdelijk was, omdat verweerder ten onrechte stelde dat de AIDA-rapporten over 2019 en 2020 naar aard en inhoud gelijk waren. De rechtbank oordeelde dat de rapporten wezenlijke verschillen vertoonden, vooral met betrekking tot de opvang en toegang tot de asielprocedure. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat eiseres niet had aangetoond dat haar belangen door de handelwijze van verweerder waren geschaad.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat haar gezondheidstoestand zou verslechteren bij overdracht naar Spanje. De rechtbank concludeerde dat de situatie in Spanje, hoewel verslechterd door de coronapandemie, niet duidde op systematische tekortkomingen in de asielprocedure. Eiseres had niet aangetoond dat zij als bijzonder kwetsbaar moest worden aangemerkt, en haar beroep op de Dublinverordening werd als onvoldoende gemotiveerd beschouwd. De rechtbank heeft de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 1.496,- en heeft de uitspraak openbaar gemaakt.