Overwegingen
1. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van het verschuldigde griffierecht. Eiseres heeft voldoende aangetoond dat zij voldoet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De rechtbank verleent eiseres daarom vrijstelling van de betaling van het griffierecht.
2. Eiseres is geboren op [1975] . Zij heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Eiseres heeft verweerder verzocht om haar uitstel van vertrek te verlenen in verband met haar medische problematiek.
3. Verweerder heeft naar aanleiding van het verzoek van eiseres het Bureau Medische Advisering (BMA) gevraagd advies uit te brengen over de medische problematiek van eiseres. Het BMA heeft op 12 juni 2020 advies uitgebracht. Vervolgens heeft het BMA op 17 november 2020 een aanvullende vraag beantwoord. Naar aanleiding van de gronden van bezwaar heeft verweerder het BMA opnieuw gevraagd advies uit te brengen. Op 20 januari 2021 heeft het BMA opnieuw advies uitgebracht. Het BMA heeft dit advies gebaseerd op informatie van [verpleegkundig behandelaar GGZ] , verpleegkundig behandelaar GGZ en [Psychiater] , psychiater bij Meerzicht en op de al aanwezige informatie, waaronder een afschrift van het huisartsenjournaal van 12 augustus 2020. Uit dat BMA-advies blijkt dat eiseres bekend is met psychische klachten. In 2018 en 2019 zijn haar klachten overwegend geduid als een posttraumatische stressstoornis en depressieve stoornis. Het gaat om klachten als slecht slapen, herbelevingen, zich slecht kunnen concentreren, somberheid, weinig energie hebben en niet kunnen genieten. Geplaatst in het detentiecentrum uitte ze zich toenemend suïcidaal. Dit leidde tot opname in [a]. Daar werd vastgesteld dat er geen sprake (meer) was van suïcidaliteit. Eerder aanwezige suïcidale gestes werden geplaatst in het licht van het uitzichtloze verblijf in Nederland en niet willen terugkeren naar het land van herkomst. Verder wordt in het BMA-advies vermeld dat psychiatrie in engere zin niet wordt waargenomen en dat eiseres zich niet suïcidaal uit. Bij het uitblijven van de medische behandeling wordt geen medische noodsituatie op korte termijn verwacht, omdat daar vanuit de voorgeschiedenis en het toestandsbeeld onvoldoende aanwijzingen voor zijn. Eiseres is niet psychotisch of suïcidaal (geweest) en de voorgeschiedenis vermeldt geen incidenten als gedocumenteerde suïcidepogingen of gedwongen opname of behandeling. Daarom is er volgens het BMA geen sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM om medische redenen.
4. Uit het BMA-advies blijkt verder dat eiseres wel in staat is om te reizen. Aanbevolen wordt, om als eiseres onder medische behandeling staat, een schriftelijke overdracht van de medische gegevens mee te nemen en om (als eiseres medicatie krijgt voorgeschreven) medicatie te continueren tijdens de reis en voldoende medicatie mee te nemen om de periode van de reis te overbruggen. Verweerder heeft op basis van het BMA-advies van 20 januari 2021 het verzoek van eiseres afgewezen.
5. Eiseres is van mening dat verweerder niet aan zijn vergewisplicht heeft voldaan en het bestreden besluit niet mocht baseren op het BMA-advies. In het bestreden besluit ten onrechte vermeld dat eiseres niet suïcidaal is (geweest) en dat er geen gedocumenteerde suïcidepogingen zijn geweest. Volgens eiseres zijn er wel degelijk twee gedocumenteerde suïcidepogingen geweest. In Detentiecentrum [detentiecentrum] heeft eiseres een poging tot verhanging gedaan onder cameratoezicht. Dat blijkt uit het voorlopig behandelplan van 18 mei 2020. Deze poging tot verhanging moet worden aangemerkt als een gedocumenteerde suïcidepoging. De opmerking van verweerder in het bestreden besluit dat eiseres zich in Detentiecentrum [detentiecentrum] alleen suïcidaal uitte klopt dus niet. Verder blijkt uit de ‘melding calamiteiten’ die op 3 februari 2020 is opgemaakt door een medewerker van de IND, dat eiseres op 31 januari 2020 voor de auto van een IND-medewerker is gaan liggen, waarbij zij riep dat zij dood wilde. Dit voorval is door de melder van de IND neergelegd in een ‘melding calamiteiten’ en daarin onder het kopje ‘soort incident’ gekwalificeerd als suïcidepoging, suïcidedreiging en als een ander incident waarbij de vreemdeling een gevaar is voor zichzelf of zijn omgeving. Ook dit is volgens eiseres een gedocumenteerde suïcidepoging, die ten onrechte niet is betrokken bij het BMA-advies en het bestreden besluit.
6. Verder stelt eiseres onder invloed van voodoo te zijn. Dit had moeten worden meegenomen bij de inschatting van het risico op schending van artikel 3 van het EVRM bij uitzetting. Het is feitelijk onjuist dat dit niet is onderbouwd, want het blijkt uit de ontslagbrief van Centrum Transculturele Psychiatrie [a] en het compleet patiëntdossier GZA. De voodoo invloeden in combinatie met de psychische problematiek van eiseres leiden ertoe dat er een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM ontstaat bij uitzetting.
7. Eisers doet een beroep op het arrest C.K. van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017en op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 december 2018. Eiseres heeft objectieve gegevens overgelegd over gedocumenteerde suïcidepogingen en voodoo-invloeden op het gedrag, die de ernst van de gezondheidstoestand en het risico op onomkeerbare gevolgen bij gedwongen vertrek aantonen. Verweerder had daarom moeten onderzoeken wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen bij een gedwongen vertrek. Verweerder had bij zijn beoordeling ook moeten beoordelen of de gevolgen van de feitelijke uitzetting in strijd zijn met het Handvest of met artikel 3 van het EVRM. Eiseres verwijst in dit verband naar een uitspraak van 4 februari 2021 van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, waarin het Hof van Justitie van de Europese Unie is verzocht om onder meer de volgende prejudiciële vraag te beantwoorden:
“
Is het bepalen dat de gevolgen van de feitelijke uitzetting uitsluitend beoordeeld dienen te worden bij de vraag of en onder welke voorwaarden de vreemdeling kan reizen verenigbaar met artikel 19, tweede lid, Handvest, gelezen in samenhang met artikel 1 Handvest en artikel 4 Handvest en de Terugkeerrichtlijn?”
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het BMA-advies niet zonder meer aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen. In het voorlopig behandelplan van 18 mei 2020 wordt omschreven dat eiseres op 13 december 2019 door Detentiecentrum [detentiecentrum] is verwezen wegens suïcidaal gedrag. Verder wordt in het voorlopige behandelplan verwezen naar een indicatiestelling van 28 november 2019, waarin staat:
‘Betrokkene verblijft sinds twee weken in DCZ. Bij binnenkomst gezien door PSO en PSA, vanuit de OBS gemobiliseerd naar time-out met camera-toezicht, alwaar betrokkene een poging tot verhanging heeft gedaan in de natte ruimte.’In de ‘melding calamiteiten’ is het door eiseres genoemde incident van 31 januari 2020, waarbij zij voor de auto van een IND-medewerker is gaan liggen, door een medewerker van de IND benoemd als onder andere suïcidepoging en suïcidedreiging. Uit het BMA-advies blijkt onvoldoende duidelijk in hoeverre deze twee incidenten bij de beoordeling zijn betrokken en waarom de BMA-arts ondanks deze incidenten tot de conclusie is geekomen dat geen sprake is van gedocumenteerde suïcidepogingen. Het BMA-advies is daarom onvoldoende inzichtelijk.
9. In het BMA-advies wordt aanbevolen dat eiseres een schriftelijke overdracht van haar medische gegevens meeneemt en haar medicatie tijdens de reis continueert. Verder zijn geen reisvoorwaarden opgenomen. Het BMA heeft in zijn advies opmerkt dat ‘eerder aanwezige suïcidale gestes werden geplaatst in het licht van het uitzichtloze verblijf in Nederland en niet willen terugkeren naar het land van herkomst’. Dit is door het BMA ten onrechte niet betrokken bij de beoordeling of de mogelijke gevolgen van uitzetting moeten leiden tot het stellen van reisvoorwaarden. Dat is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
10. Uit vaste rechtspraak van de ABRvSvolgt dat de beoordeling van de vraag of de feitelijke uitzetting leidt tot een schending van artikel 3 van het EVRM moet plaatsvinden in het kader van de vraag of de vreemdeling kan reizen en zo ja, wat de mogelijke reisvereisten zijn. Deze beoordeling valt niet samen met de beoordeling of het uitblijven van behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Verweerder hoeft niet te beoordelen of er medische gevolgen voortvloeien uit de enkele overdracht of uitzetting.
11. De rechtbank ziet in de verwijzingsuitspraak waar eiseres zich op beroept geen aanleiding om af te wijken van de lijn die ABRvS tot op heden volgt. In de kwestie die tot de prejudiciële vragen heeft geleid was sprake van een andere situatie: vast stond dat de pijnbestrijding die de vreemdeling in Nederland gebruikte tijdens de reis niet kon plaatsvinden en in het land van herkomst niet beschikbaar was, zodat de rechtbank in dat geval wenste te vernemen hoe de stelling van de vreemdeling dat een toename van pijn door het stopzetten van pijnbestrijding tot suïcidale gedachten zal leiden moet worden betrokken bij de beoordeling of sprake is van medische uitzettingsbeletselen. Hoewel de derde prejudiciële vraag waar eiseres een beroep op doet vervolgens zodanig ruim is geformuleerd dat de situatie van eiseres daar mogelijk onder zou kunnen vallen, is de enkele omstandigheid dat de vraag is voorgelegd onvoldoende aanleiding om te oordelen dat verweerder ook in het geval van eiseres de medische gevolgen die voortvloeien uit de feitelijke uitzetting had moeten beoordelen.
12. Omdat niet is onderbouwd dat de gestelde voodoo-invloeden leiden tot het ontstaan van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM bij uitzetting, volgt de rechtbank eiseres niet in haar standpunt hierover.
13. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Het beroep is gegrond. Verweerder moet een nieuwe beslissing op bezwaar nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder moet dus het BMA vragen om een nieuw advies uit te brengen, waarbij de twee hiervoor omschreven incidenten inzichtelijk moeten worden betrokken. Verder moet het BMA beoordelen of de mogelijke gevolgen van uitzetting moeten leiden tot het stellen van aanvullende reisvoorwaarden.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1.