ECLI:NL:RBDHA:2021:16522

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2021
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
NL21.5403
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Bulgarije en rechtsbescherming voor asielzoekers

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een asielzoeker uit Marokko, een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, met als argument dat Bulgarije verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft overwogen dat Bulgarije, op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat er ernstige tekortkomingen zijn in de Bulgaarse asielprocedure die zijn recht op een effectief rechtsmiddel zouden schenden. De rechtbank heeft het AIDA rapport 2020 in overweging genomen, maar concludeert dat de zorgen over de rechtsbescherming in Bulgarije niet voldoende zijn om aan te nemen dat eiser niet een eerlijke behandeling zal krijgen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris terecht de aanvraag niet in behandeling heeft genomen en heeft het beroep ongegrond verklaard. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.5403
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H.M.A. Breuls), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.5404, plaatsgevonden op 26 april 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 18 februari 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Bulgarije heeft deze verantwoordelijkheid vervolgens middels een claimakkoord van 11 maart 2021 aan verweerder bevestigd.
2. Eiser voert aan dat de rechtsbescherming voor asielzoekers in Bulgarije enorm is verslechterd en er geen sprake is van een effectief rechtsmiddel in de zin van artikel 13 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Hierbij verwijst eiser naar het AIDA rapport 2020, waaruit blijkt dat asielzaken naar een niet-gespecialiseerde sectie van de rechtspraak zijn overgeheveld. Als gevolg daarvan werd 96% van de hoger beroepszaken ongegrond verklaard en werden 14% van de
zaken van lagere rechtbanken die positief uitvielen vernietigd. Overdracht aan Bulgarije betekent dus volgens eiser een indirecte schending van het non-refoulement beginsel.
Daarnaast voert eiser aan dat verweerder onterecht in het besluit niet is ingegaan op de onzekerheid of eiser bij overdracht aan Bulgarije wel wordt toegelaten tot de opvang. Uit het AIDA rapport van 21 februari 2021 blijkt namelijk dat het mogelijk is om geen opvang te verlenen aan asielzoekers die verdwenen zijn en waarvan de procedure is geschorst. In de praktijk wordt de desbetreffende regelgeving hiervoor toegepast op personen die in het kader van een Dublinoverdracht terugkeren. Hij heeft bovendien onder druk een asielaanvraag moeten indienen. Verweerder betwist dit verder ook niet en de kans is groot dat eiser bij terugkomst in Bulgarije wederom in detentie zal worden geplaatst. Tot slot wijst eiser erop dat het voor hem niet mogelijk is om bij de Bulgaarse autoriteiten te klagen over het bovenstaande, aangezien hij uit Marokko komt en uit het AIDA rapport blijkt dat bij onder andere mensen uit Marokko de asielaanvragen in de versnelde procedure in een uitzetcentrum worden afgewezen zonder rechtsbijstand.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet mag. De rechtbank is van oordeel dat eiser daarin niet is geslaagd.
4. De rechtbank is van oordeel dat het AIDA rapport 2020 weliswaar blijk geeft van de nodige aandachtpunten, zoals hervormingen binnen de rechterlijke macht en problemen met de asielprocedure en opvangvoorzieningen, maar dat hieruit niet blijkt dat er gesproken kan worden van ernstige systematische tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Bulgarije. Dat er sprake is van organisatorische veranderingen binnen de rechterlijke macht maakt niet dat niet meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarnaast zeggen de door eiser aangehaalde percentages van hoger beroepszaken op zichzelf niets over of er sprake is van een effectief rechtsmiddel in de zin van artikel 13 van het EVRM. Mocht er wel sprake zijn van een schending van dit het recht op een effectief rechtsmiddel, dan zal eiser dit in Bulgarije moeten aankaarten en wellicht over door moeten procederen tot aan het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM). Het enkele feit dat eiser uit Marokko komt en stelt dat daardoor zijn asielaanvraag in een versnelde procedure zal worden behandeld, betekent op zich zelf niet dat Bulgarije in strijd met Europese richtlijnen handelt. Zo dit wel het geval is, zal hij zich in Bulgarije hierover moeten beklagen. Uit het door eiser aangehaalde rapport valt niet op te maken dat eiser in zijn specifieke geval geen rechtsbijstand kan krijgen.
5. Bulgarije garandeert met het claimakkoord dat het asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld in lijn met de verdragsverplichtingen en verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. De garantie van de lidstaat om het asielverzoek in behandeling te nemen omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van réfoulement zal zijn. Dat sprake is van indirect réfoulement omdat eiser vreest dat hij naar zijn land van herkomst zal worden teruggestuurd, volgt de rechtbank dan ook niet.
6. Eiser heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat hij zal worden gedetineerd bij terugkomst in Bulgarije. Uit het AIDA rapport blijkt immers dat als het asielverzoek van een vreemdeling is afgewezen, maar nog niet bekend is gemaakt voordat hij of zij Bulgarije
heeft verlaten, de vreemdeling in een ‘SAR reception centre’ zal worden geplaatst. Uit het aanmeldgehoor van eiser blijkt dat hij de afwijzing van zijn asielverzoek niet heeft afgewacht en Bulgarije heeft verlaten voordat de beslissing is bekendgemaakt. In dat geval zal hij niet gedetineerd worden bij aankomst in Bulgarije. Indien Bulgarije op een eerder asielverzoek een finale beslissing heeft genomen dan kan hij in detentie worden geplaatst. Gelet op de eerder genoemde garantie behorend bij een claimakkoord zal Bulgarije ook in dat geval het asielverzoek in behandeling nemen en niet eerder tot uitzetting overgaan totdat op dit verzoek is beslist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op grond van het voorgaande terecht op het standpunt gesteld dat ten aanzien van Bulgarije in zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel. Ten aanzien van opvang heeft verweerder geen aanvullende garanties hoeven vragen.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de aangevoerde omstandigheden van eisers geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvragen in behandeling te nemen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
11 mei 2021

Documentcode: [Documentcode]

en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.