ECLI:NL:RBDHA:2021:16529

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
NL21.3957
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag op basis van Dublinverordening en procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Duitsland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Verweerder had op 20 januari 2021 een terugnameverzoek naar Duitsland verstuurd, dat op 27 januari 2021 door Duitsland was geaccepteerd.

Tijdens de zitting op 30 maart 2021 is eiser niet verschenen, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft zich vervolgens moeten buigen over de vraag of eiser nog procesbelang had bij zijn beroep, gezien het feit dat hij op 23 maart 2021 met onbekende bestemming is vertrokken. Verweerder heeft ter zitting een document overgelegd waaruit blijkt dat eiser op die datum is vertrokken, en de rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde van eiser niet voldoende heeft geconcretiseerd wanneer er contact is geweest met eiser.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat, volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, als een vreemdeling zonder kennisgeving vertrekt, er in beginsel vanuit moet worden gegaan dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. Aangezien de gemachtigde van eiser niet heeft kunnen aantonen dat er recent contact is geweest en niet heeft gespecificeerd waar eiser zich bevindt, heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser kennelijk geen procesbelang meer heeft. Daarom is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Locatie Amersfoort
Bestuursrecht zaaknummer: NL21.3957
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.G. Wiebes), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.3958, plaatsgevonden op 30 maart 2021. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder op 20 januari 2021 een terugnameverzoek naar Duitsland verstuurd. Op 27 januari 2021 heeft Duitsland dit verzoek geaccepteerd en is het claimakkoord vast komen te staan.
2. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij zijn beroep. Dit is ingegeven door de mededeling van verweerder ter zitting dat eiser op 23 maart 2021 met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken. Ter onderbouwing hiervan heeft verweerder tijdens de zitting een document geüpload met meldingen van de vreemdelingenpolitie en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, waaruit de MOB melding van 23 maart 2021 blijkt. De rechtbank heeft hier kennis van genomen. Uit het dossier blijkt vervolgens dat de gemachtigde de rechtbank op 29 maart 2021 via een bericht
in het digitale dossier heeft geïnformeerd dat hij in verband met de beschikking nog zeer recent contact heeft gehad met eiser en dat eiser belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van zijn beroep. Daarnaast heeft verweerder ter zitting medegedeeld dat hij op 25 maart 2021 telefonisch contact heeft opgenomen met gemachtigde naar aanleiding van de MOB melding. Verweerder stelt dat gemachtigde in dit telefoongesprek ook aangaf dat hij nog zeer recent contact had gehad met eiser.
3. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) blijkt dat, als een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel vanuit gegaan moet worden dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Ter zitting heeft verweerder de rechtbank medegedeeld geen nieuwe informatie te hebben over eiser. De MOB-melding van 23 maart 2021 geldt dus nog steeds. De gemachtigde van eiser heeft in het bericht van 29 maart 2021 enkel laten weten dat er nog zeer recent contact is geweest, maar heeft niet nader gespecificeerd waar dit contact uit bestaat en op wanneer dit contact heeft plaatsgevonden. De enkele stelling dat er zeer recent contact is geweest is onvoldoende concreet. Ook heeft gemachtigde niet gesteld dat hij op dit moment weet waar eiser verblijft en of hij nog in Nederland verblijft. Ter zitting op 30 maart 2021 zijn de gemachtigde van eiser en eiser zelf niet verschenen. Eiser heeft ten tijde van de zitting dus niet aan de rechtbank laten weten dat hij nog in Nederland verblijft en prijs stelt op bescherming.
5. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming en dus geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
1 Zie de uitspraak van 22 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:579).
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 april 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.