ECLI:NL:RBDHA:2021:16551

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
AWB 21/3620 en AWB 21/3621
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening en ongegrondverklaring beroep inzake rechtmatig verblijf als Unieburger

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Poolse eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die in Nederland verblijft, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris waarin werd vastgesteld dat hij geen rechtmatig verblijf heeft als gemeenschapsonderdaan op grond van het Unierecht. De rechtbank heeft de verzoeker ook verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij geen griffierecht kan betalen wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen.

De eiser is in december 2019 naar Nederland gekomen en heeft in februari 2021 een besluit ontvangen waarin werd gesteld dat hij het land binnen 28 dagen moest verlaten. De Staatssecretaris heeft dit besluit gebaseerd op het feit dat de eiser geen werk heeft en geen bewijs heeft geleverd van zijn arbeidsverleden in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf voldoet, zoals vastgelegd in artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangenafweging in het nadeel van de eiser uitvalt, omdat de Staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wegen dan die van de eiser.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser niet kan worden aangemerkt als onvrijwillig werkloos, omdat hij niet kan aantonen dat hij ingeschreven staat bij het UWV als werkzoekende. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder zijn langdurige verblijf in Nederland en het ontbreken van banden met Polen, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/3620 en AWB 21/3621
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 23 september 2021 in de zaak tussen
[eiser] , geboren op [1966] , van Poolse nationaliteit, eiser/verzoeker
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. E. van Lemmers).

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser/verzoeker (hierna: eiser) geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft op grond van het Unierecht.
Bij besluit van 27 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van zijn beroep en verzoek om voorlopige voorziening wegens betalingsonmacht. Ter onderbouwing van dit verzoek is aangegeven dat eiser niet over inkomen of over vermogen beschikt. Gelet hierop wijst de rechtbank het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toe.
2. Eiser stelt in december 2019 naar Nederland te zijn gekomen. Verweerder heeft onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van het verblijf van eiser in Nederland en op grond van de uitkomst daarvan vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft en het land binnen 28 dagen moet verlaten.
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat er aanleiding was onderzoek te doen omdat eiser meerdere keren staande is gehouden vanwege het plegen van overlast in verband met alcohol en hij een zwervend bestaan leidt. Uit het onderzoek is gebleken dat eiser nu niet werkzaam is en geen aantoonbaar arbeidsverleden in Nederland heeft. Verder is niet aangetoond dat eiser op zoek is naar legaal werk en is niet gebleken dat eiser over voldoende middelen van bestaan beschikt om in Nederland in zijn eigen onderhoud te kunnen voorzien. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de belangenafweging in het nadeel van eiser dient uit te vallen nu het belang van de Nederlandse staat zwaarder weegt dan het belang van eiser. Het besluit is niet in strijd met artikel 8 van het EVRM, aldus verweerder.
Is eiser werkzoekende / onvrijwillig werkloos?
4. Eiser voert aan dat hij wel degelijk in Nederland heeft gewerkt via uitzendbureaus. Verweerder mag hem niet tegenwerpen dat hij dit niet kan onderbouwen omdat uitzendbureaus de administratie niet bijhouden. Het is ook een feit van algemene bekendheid dat uitzendbureaus misbruik maken van Poolse werknemers. De bewijsstukken die verweerder verlangt ontbreken. De systemen van verweerder zijn ook niet leidend voor de vraag of iemand een arbeidsverleden heeft gehad. Verder is eiser door een bouwstop onvrijwillig werkloos geworden en dat ligt buiten zijn risicosfeer. Eiser heeft wel degelijk een reële kans op arbeid in Nederland.
5. Het besluit komt er op neer dat verweerder heeft vastgesteld dat niet aan de voorwaarden van artikel 8.12, eerste lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is voldaan, waaronder de voorwaarde onder a) dat eiser in Nederland werknemer of zelfstandige is dan wel Nederland is ingereisd om werk te zoeken en kan bewijzen dat hij werk zoekt en een reële kans op werk heeft en onder b) de voorwaarde dat hij voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan en over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt.
6. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat ook niet is voldaan aan de voorwaarden van 8.12, tweede lid van het Vb, dat het rechtmatig verblijf van de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, onder a niet eindigt om de enkele reden dat die vreemdeling niet langer werknemer of zelfstandige is, in geval van a.) tijdelijke arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte of ongeval; of b.) indien hij na werkzaamheden als werknemer of zelfstandige van ten minste een jaar onvrijwillig werkloos is en als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) is ingeschreven. Het is aan eiser om aan te tonen dat hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 8.12 van het Vb voornoemd
.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken dat eiser voldoet aan de vereisten die gelden voor rechtmatig verblijf van economisch actieve dan wel niet actieve EU-onderdanen. Niet ter discussie staat dat eiser ten tijde van het bestreden besluit niet werkte. Voorts staat niet ter discussie dat eiser niet met bewijsmiddelen heeft aangetoond dat hij heeft gewerkt. Dat dit laatste niet aan eiser kan worden tegengeworpen vanwege de redenen voornoemd volgt de rechtbank niet. Het is immers aan eiser om zich op de hoogte te stellen van de geldende regels omtrent rechtmatig verblijf en ervoor te zorgen dat hij op een legale manier arbeid verricht en bij de bevoegde dienst voor arbeidsvoorziening is ingeschreven. Ook als hij zoals gesteld onvrijwillig werkloos is geraakt. Niet gebleken is dat eiser ingeschreven staat bij het UWV als werkzoekende, of dat er sprake is van een werkloosheidsuitkering en eiser heeft in het geheel ook geen sollicitatiebrieven overgelegd. Eiser zal dus niet als onvrijwillig werkloze kunnen worden aangemerkt zoals hiervoor genoemd en bedoeld in de Verblijfsrichtlijn.
8. Verweerder heeft aldus op goede gronden geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 8.12 van het Vb voornoemd, aldus niet voor verblijf op grond van de Verblijfsrichtlijn. Er is aldus geen sprake van rechtmatig verblijf. Verweerder heeft over kunnen gaan tot het nemen van een verwijderingsmaatregel en heeft daarbij een belangenafweging gemaakt.
Belangenafweging verwijderingsmaatregel
9. Eiser voert vervolgens aan dat de belangenafweging ten onrechte in zijn nadeel is uitgevallen. Verweerder had meer gewicht moeten toekennen aan het feit dat eiser in Nederland verblijft en heeft gewerkt en al twintig jaar niet meer in Polen is geweest en dus geen enkele band meer heeft met het land. Eiser stelt dat het daarom disproportioneel is om hem uit Nederland te verwijderen.
10. De rechtbank stelt vast dat verweerder deze omstandigheid heeft meegenomen in zijn belangenafweging in die zin dat verweerder stelt dat van legale arbeid niet is gebleken, noch van onvrijwillige werkloosheid. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt dat dit laatste -als daar al vanuit moet worden gegaan - niet betekent dat eiser een sterke band met Nederland heeft. Verweerder heeft niet ten onrechte in de belangenafweging gewicht toegekend aan de omstandigheden dat eiser pas een jaar in Nederland is, de taal niet spreekt en geen vaste woonplek heeft. Eiser heeft geen stabiel bestaan in Nederland en komt regelmatig met politie en justitie in aanraking. Ook stelt verweerder niet ten onrechte dat van eiser kan en mag worden verwacht dat hij terugkeert naar Polen en zich daar kan handhaven. Het is niet onevenredig om eiser te verwijderen naar zijn land van herkomst waarvan hij de nationaliteit heeft. De verwijderingsmaatregel is gezien het vorenstaande naar het oordeel van de rechtbank niet disproportioneel.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier. De beslissing is uitgesproken op 23 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.