Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Poolse eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die in Nederland verblijft, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris waarin werd vastgesteld dat hij geen rechtmatig verblijf heeft als gemeenschapsonderdaan op grond van het Unierecht. De rechtbank heeft de verzoeker ook verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij geen griffierecht kan betalen wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen.
De eiser is in december 2019 naar Nederland gekomen en heeft in februari 2021 een besluit ontvangen waarin werd gesteld dat hij het land binnen 28 dagen moest verlaten. De Staatssecretaris heeft dit besluit gebaseerd op het feit dat de eiser geen werk heeft en geen bewijs heeft geleverd van zijn arbeidsverleden in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf voldoet, zoals vastgelegd in artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangenafweging in het nadeel van de eiser uitvalt, omdat de Staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wegen dan die van de eiser.
De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser niet kan worden aangemerkt als onvrijwillig werkloos, omdat hij niet kan aantonen dat hij ingeschreven staat bij het UWV als werkzoekende. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder zijn langdurige verblijf in Nederland en het ontbreken van banden met Polen, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.