ECLI:NL:RBDHA:2021:16554

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2021
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
NL21.7767
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake terugkeerbesluit en inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 september 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat aan eiser was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Turkse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 27 mei 2020, waarbij hem een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van tien jaar was opgelegd. Eiser stelde dat hij niet tijdig beroep had kunnen instellen omdat hij geen afschrift van het besluit had ontvangen en dat hij de Nederlandse taal niet machtig was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser zelf verantwoordelijk is voor het tijdig indienen van zijn beroep en dat hij geen geldige redenen heeft aangevoerd voor de te late indiening. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift pas op 20 mei 2021 door de rechtbank is ontvangen, terwijl het uiterlijk op 23 september 2020 ingediend had moeten zijn. De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser tijdens een eerder gehoor had aangegeven geen vreemdelingenadvocaat te hebben en dat hij had ingestemd met het toezenden van de beschikking aan zijn woonadres. De rechtbank concludeert dat er geen omstandigheden zijn die de te late indiening van het beroep rechtvaardigen. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.7767
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: L.M. Kloetstra).

Procesverloop

Bij besluit van 27 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd en een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 17 augustus 2021 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 september 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door D. van Elp, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. H. Erarslan. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is van Turkse nationaliteit en geboren op [1970] .
2. De rechtbank ziet aanleiding om eerst de ontvankelijkheid van het beroep te bespreken.
3. Een beroep moet worden ingediend binnen vier weken nadat het besluit bekend is gemaakt (artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). In artikel 3:41 van de Awb staat hoe dat bekendmaken gebeurt.
4. In dit geval dateert het besluit van 27 mei 2020 en is het besluit op 25 augustus
2020 aan eiser uitgereikt. Het beroepschrift had dus uiterlijk op 23 september 2020 door de rechtbank ontvangen moeten zijn. De rechtbank heeft het beroepschrift ontvangen op 20 mei
2021. Dat is dus te laat. De hoofdregel is dan dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders. Dan is er een geldige reden waarom het beroepschrift te laat door de rechtbank is ontvangen. Het gaat dan om omstandigheden waar eiser niets aan kan doen.
5. Eiser zegt ten eerste dat er geen afschrift van het besluit aan zijn gemachtigde is gestuurd. Dat is in deze situatie geen geldige reden. Verweerder heeft namelijk terecht gesteld dat op het moment van het uitbrengen van het bestreden besluit er geen gemachtigde van eiser bekend was. Eiser heeft tijdens het gehoor op 25 februari 2020, dat plaatsvond in verband met het voorstel om een terugkeerbesluit en een zwaar inreisverbod uit te vaardigen, aangegeven geen vreemdelingenadvocaat te hebben. Hij heeft voor het gehoor ook afgezien om zich te laten bijstaan door een vreemdelingenadvocaat omdat hij het gezien de aard van de vragen niet noodzakelijk vond om zich te laten bijstaan. Eiser heeft toen ook ingestemd met het toezenden van de beschikking aan zijn woonadres. Er waren dus geen indicaties dat eiser een gemachtigde had en het lijkt een bewuste keuze van eiser te zijn geweest om zich niet te laten bijstaan. Dat er op enig moment wel een vreemdelingenadvocaat was zoals ter zitting gesteld, is in het geheel niet onderbouwd en strookt niet met de eigen verklaringen van eiser daarover.
6. De rechtbank volgt eiser ook niet voor zover de gemachtigde stelt dat de beschikking naar eisers zijn strafrechtadvocaat gestuurd had moeten worden. Artikel 6:17 van de Awb ziet niet op vertegenwoordiging in een andere procedure en in een ander rechtsgebied. Daar is artikel 6:17 van de Awb niet voor bedoeld.
7. Eiser zegt verder dat hij ziek is en de Nederlandse taal niet machtig is. Hij is zelf dus niet bij machte om de inhoud en consequenties van de beschikking te overzien. Dat is geen geldige reden. Verweerder stelt terecht dat eiser een eigen verantwoordelijkheid heeft. Indien eiser de beschikking en de daarbij uitgereikte factsheet met uitleg betreffende het zwaar inreisverbod, niet begreep, had hij een deskundige (bijvoorbeeld een vreemdelingenadvocaat) en of een tolk kunnen vragen om hem te helpen. Bovendien lijkt uit het gehoor van 25 februari 2020, waarin de strekking en consequenties van de besluiten zijn besproken, niet te volgen dat hij niet in staat is om de inhoud en de consequenties van de (voorgenomen) beschikking te begrijpen of te overzien. Eiser heeft tijdens het gehoor inhoudelijk gereageerd en lijkt de gevolgen te begrijpen. Verder geeft hij aan dat hij de tolk goed begrijpt en heeft verstaan. Dat het besluit later is uitgereikt dan het gehoor heeft plaatsgevonden doet aan het voorgaande niet af. Nu eiser vanwege het gehoor rekening kon houden met de uitvaardiging van het besluit op een later moment en hij dus bijstand had kunnen inschakelen, al dan niet door middel van een tolk.
8. Verder heeft eiser niet onderbouwd dat hij ten tijde van de uitreiking van de beschikking onder de invloed was van morfine. Ook heeft eiser niet onderbouwd dat het gestelde medicijngebruik op dat moment zodanig was dat hij daarom niet bij machte was de inhoud te begrijpen en tijdig rechtsmiddelen in te stellen.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Het beroep is niet-ontvankelijk.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.
De beslissing is uitgesproken en bekendgemaakt op:
27 september 2021
.