ECLI:NL:RBDHA:2021:16557

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2021
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
NL21.8795
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning en dreigende uitzetting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een vreemdeling die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, met de opdracht om Nederland onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod van twee jaar op te leggen. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij vreesde voor een dreigende uitzetting.

Tijdens de zitting op 8 oktober 2021 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld. De verzoeker was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder niet aanwezig was. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen sprake was van een spoedeisend belang, omdat er geen concrete uitzettingsdatum bekend was en de verzoeker in Nederland kon blijven totdat er meer duidelijkheid was. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeker onvoldoende had aangetoond dat er een onomkeerbare situatie dreigde.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen evident onrechtmatig besluit was dat een voorlopige voorziening rechtvaardigde. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, in aanwezigheid van griffier mr. R.P. Stehouwer, en is openbaar gemaakt op 11 oktober 2021. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.8795
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. T. Esen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

In het besluit van 3 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ afgewezen. Tevens heeft verweerder verzoeker opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en aan hem een licht inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaren.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 oktober 2021 op zitting behandeld. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verder is verschenen [A] , de vrouw van verzoeker.

Overwegingen

Het wettelijk kader
1. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
Over het spoedeisend belang
2. De voorzieningenrechter ziet zich eerst voor de vraag gesteld of er sprake is van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb. Volgens verzoeker is het spoedeisend belang erin gelegen dat hij in Nederland de beslissing op bezwaar kan afwachten.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een spoedeisend belang. Verweerder merkt hiertoe op dat uit navraag bij de Dienst Terugkeer & Vertrek op 5 oktober 2021 is gebleken dat er nog geen concrete uitzettingsdatum bekend is. Van een concrete dreigende uitzetting is dus geen sprake. Gelet hierop stelt verweerder dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker met hetgeen hij heeft aangevoerd onvoldoende heeft onderbouwd, dat sprake is van dreiging van een onomkeerbare situatie. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld uitzetting, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt. Verder is niet gebleken van andere feiten of omstandigheden die een spoedeisend belang opleveren. Het is op dit moment niet duidelijk dat en zo ja, op welke termijn uitzetting van verzoeker zal plaatsvinden. Dit betekent dat verzoeker vooralsnog feitelijk in staat is zijn leven in Nederland voort te zetten. Indien concrete uitzetting dreigt, kan verzoeker opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening indienen. De enkele plicht Nederland te verlaten, levert geen spoedeisend belang op in de zin van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.
5. De door verzoeker gevraagde voorziening kan nog worden getroffen als het besluit van verweerder ‘evident onrechtmatig’ is. Daarmee wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven. Van die situatie is de voorzieningenrechter niet gebleken, zodat er evenmin op die grond aanleiding is een voorlopige voorziening te treffen.
Conclusie
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
11 oktober 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.