ECLI:NL:RBDHA:2021:16559

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
NL21.14651
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidsbepaling onder de Dublinverordening met betrekking tot minderjarige vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 september 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een minderjarige vreemdeling, in beroep ging tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De Staatssecretaris stelde dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser voerde aan dat hij ten onrechte als meerderjarig was aangemerkt en dat hij in Italië te maken had met ernstige gebreken in de asielprocedure, wat zijn overdracht naar Italië onwenselijk zou maken.

De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris op basis van de Dublinverordening en het interstatelijk vertrouwensbeginsel terecht had geconcludeerd dat Italië verantwoordelijk was voor de asielaanvraag. De rechtbank stelde vast dat de registratie van de geboortedatum van eiser in Frankrijk als meerderjarig voldeed aan de eisen van de Vreemdelingencirculaire, en dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat deze registratie onjuist was. Bovendien werd de lange wachttijd in Italië niet als een reden gezien om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, aangezien eiser niet had aangetoond dat klagen bij de Italiaanse autoriteiten onmogelijk was.

De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van eiser niet zo bijzonder waren dat zijn overdracht naar Italië zou leiden tot een onevenredige hardheid. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak benadrukt de toepassing van de Dublinverordening en de verantwoordelijkheden van lidstaten in asielprocedures, vooral met betrekking tot minderjarige asielzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Locatie Amersfoort
Bestuursrecht zaaknummer: NL21.14651
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. de Vries), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.R.J. Maas).

Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft samen met de behandeling van de zaak NL21.14652 op 28 september 2021 plaatsgevonden. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Diaby. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder op 20 mei 2021 een terugnameverzoek naar Italië verstuurd. Italië heeft hier niet tijdig op gereageerd, waardoor het (fictieve) claimakkoord op 4 juni 2021 is komen vast te staan.
Minderjarigheid
2. Eiser voert in beroep aan dat verweerder hem ten onrechte heeft aangemerkt als meerderjarig, terwijl hij minderjarig is en om die reden moet worden aangemerkt als
kwetsbare asielzoeker. Eiser stelt zeventien jaar oud te zijn en heeft een foto van zijn geboorteakte overgelegd, waaruit zou moeten blijken dat hij op [2004] is geboren.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Uit vast jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat informatie uit een andere lidstaat waaruit blijkt dat de vreemdeling daar als meerderjarig staat geregistreerd, volstaat om de vreemdeling ook in Nederland als meerderjarig aan te merken.1 Dit is alleen anders wanneer de vreemdeling authentieke, identificerende documenten heeft overgelegd die voldoen aan de vereisten die daaraan gesteld worden in paragraaf C1/4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), waaruit het tegendeel blijkt. In dit geval is de geboortedatum van eiser in Frankrijk geregistreerd als [2002]. Verweerder mag er op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel vanuit gaan dat de registratie in een andere lidstaat zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat die registratie onjuist is. De foto van de geboorteakte die eiser heeft overgelegd voldoet niet aan de eisen van paragraaf C1/4.3 van de Vc, want het betreft geen authentiek document, het bevat geen pasfoto en de geboorteplaats en -datum zijn onleesbaar. Daarbij is ook van belang dat eiser in eerste instantie heeft gezegd dat hij zijn geboortedatum niet wist, maar dat hij wel wist dat hij minderjarig was, terwijl hij in Frankrijk wel een geboortedatum heeft opgegeven. Verweerder houdt, dit alles in aanmerking genomen, terecht vast aan de meerderjarigheid van eiser. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. Verder voert eiser aan dat de wachttijd voor eiser in Italië zo lang is dat kan worden gesteld dat er ernstige gebreken zijn in de asielprocedure in Italië. Eiser heeft er geen vertrouwen in dat Italië verantwoordelijkheid zal nemen, eiser heeft namelijk vanaf 20 september 2017 tot en met december 2020 in Italië verbleven, maar het is tot op heden nog niet bekend wat de status is van zijn asielprocedure. Feitelijk is Italië namelijk nog steeds structureel overbelast. Deze overbelasting is het gevolg van het feit dat lidstaten nog niet bereid zijn om te komen tot een evenredige verdeling, daarbij wordt verwezen naar de ‘Verordening betreffende Asiel- en Migratiebeheer’ die in september 2020 door de Europese Commissie is gepresenteerd. Dit maakt duidelijk dat lidstaten kennelijk nog niet bereid zijn om te komen tot een evenredige verdeling van asielzoekers in Europa. Het is onwenselijk om een minderjarige zo lang in onzekerheid te laten wachten. Doordat de wachttijd zo lang oploopt stelt eiser dat hij na overdracht aan Italië in een situatie van zeer verregaande materiele deprivatie kan terechtkomen zoals bedoeld in het arrest Jawo.2 Ook weet eiser niet hoe hij zou moeten klagen bij de hogere autoriteiten. Dat hij niet kan lezen en schrijven maakt dit nog moeilijker. Daarnaast is er ook sprake van indirect refoulement, want teruggestuurd worden naar Italië, betekent ook het risico dat hij wordt teruggestuurd naar Gambia. Dit zal ervoor zorgen dat hij wees wordt, want hij heeft ook geen contact meer met zijn broer.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder mag in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De ABRvS heeft dit recent nog weer bevestigd in onder meer de uitspraken van 8 april 2020, 15 oktober 2020,
1. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 15 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2219 en de uitspraak van de ABRvS van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2957.
2 Hof van Justitie, 19 maart 2019, Jawo tegen Duitsland, ECLI:EU:C:2019:218.
25 februari 2021 en 19 april 2021. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser is hier niet in geslaagd. Italië garandeert met het fictieve claimakkoord dat ook een nieuwe asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld aan de hand van dezelfde criteria als in Nederland en in lijn met de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. Eiser heeft niet door middel van rapporten en/of andere documenten aannemelijk gemaakt dat Italië hiermee in strijd handelt. Dat eiser lang moet wachten en niet weet wat de status is van zijn verzoek tot internationale bescherming betekent niet dat niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser kan namelijk bij de Italiaanse autoriteiten klagen als en voor zover hij meent dat de asielprocedure in Italië niet aan de te stellen eisen voldoet. Dat klagen bij de Italiaanse autoriteiten voor hem onmogelijk is heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Niet is gebleken dat klagen bij de Italiaanse autoriteiten bij voorbaat zinloos is of dat zij hem geen hulp willen bieden. De door eiser gestelde overbelasting van het asielsysteem in Italië betekent niet dat ook sprake is van systematische tekortkomingen in het asielsysteem. Dat de lidstaten willen komen tot een meer evenredige verdeling van asielzoekers impliceert een dergelijke tekortkomingen ook niet. Ook omvat de garantie van de lidstaat om het asielverzoek in behandeling te nemen de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd zal zijn met het verbod van refoulement. Dat sprake is van indirect refoulement volgt de rechtbank niet. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 Dublinverordening
6. Als laatste stelt eiser dat Nederland zijn asielverzoek naar zich toe moet trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft gelet op bijzondere individuele omstandigheden van eiser ten onrechte geen toepassing gegeven aan dit artikel. Eiser behoort tot de groep kwetsbare asielzoekers, omdat hij minderjarig is. Eiser heeft op jonge leeftijd zijn ouders verloren en hij hoort nu in de bloei van zijn leven te staan, maar de laatste jaren van zijn leven hebben alleen in het teken van vluchten gestaan. Door uitzetting naar Italië wordt eiser geschaad in zijn belang. Het is namelijk van belang dat eiser zich in Nederland kan ontwikkelen, omdat dit een veilige omgeving is.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het besluit voldoende is ingegaan op artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij minderjarig is en om die reden kwetsbaar. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn verder ook niet zo bijzonder dat hij niet kan worden overgedragen naar Italië waar hij zal worden opgevangen en waar hij een asielaanvraag kan indienen. De rechtbank volgt verweerder dan ook in zijn stelling dat deze omstandigheden niet kunnen leiden tot het oordeel dat de overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
30 september 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.