Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[verzoekster] , verzoekster V-nummer: [V-nummer]
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
- wijst hetverzoek om voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten vanverzoeker tot eenbedrag van € 748,-.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster met Marokkaanse nationaliteit. De verzoekster had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het doel 'Verblijf bij familie- of gezinslid', welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen in een besluit van 20 oktober 2020. Het bezwaar tegen dit primaire besluit werd in een bestreden besluit van 2 juni 2021 ongegrond verklaard. Hierop heeft verzoekster beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft op 2 september 2021 de zaak behandeld, waarbij verzoekster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. D.W.M. van Erp, en verweerder door mr. I.E. Lemmers. Tijdens de zitting heeft verzoekster verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de voorzieningenrechter werd toegewezen, omdat verzoekster aan de voorwaarden voor vrijstelling voldeed.
Echter, gezien de uitspraak in de bodemzaak (zaaknummer NL21.10313) op dezelfde dag, was een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, maar verweerder werd wel veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 748,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.