ECLI:NL:RBDHA:2021:1659

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
AWB – 20 _ 2425
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid met betrekking tot medische en arbeidskundige componenten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 10 februari 2021, is het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar WIA-uitkering gegrond verklaard. Eiseres had op 16 april 2019 een WIA-uitkering aangevraagd, maar haar aanvraag werd op 24 juli 2019 afgewezen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 16,54%. Na bezwaar werd deze mate van arbeidsongeschiktheid bijgesteld naar 25,72%, maar verweerder handhaafde het eerdere besluit. Eiseres betwistte de medische beoordeling en de vaststelling van het maatmanloon. De rechtbank oordeelde dat de medische component van het bestreden besluit op goede gronden berustte, maar dat de arbeidskundige component niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank concludeerde dat de arbeidsdeskundige onvoldoende rekening had gehouden met de winstdelingen van eiseres en dat het bestreden besluit op dit punt in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij het betaalde griffierecht en de proceskosten aan eiseres worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2425

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.J.M. Arentz-Veldkamp),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: J.H. Swart).

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 11 juli 2019 afgewezen.
Bij besluit van 20 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via video-verbinding (Skype) plaatsgevonden op 13 januari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was laatstelijk werkzaam als preventie-assistente/baliemedewerkster voor 25,5 uur per week. Op 13 juli 2017 heeft zij zich ziek gemeld vanwege rug- en beenklachten na een galblaasoperatie. Na uitdiensttreding ontving eiseres een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2
Eiseres heeft op 16 april 2019 een WIA-uitkering aangevraagd, waarna een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek hebben plaatsgevonden. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen, op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 16,54%.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. In bezwaar heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid bijgesteld naar 25,72%. Nu eiseres nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt is, heeft zij geen recht op een WIA-uitkering, aldus verweerder.
3.1
Eiseres kan zich niet verenigen met de medische component van het bestreden besluit en voert aan dat zij beperkter is dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft aangenomen en dat zij daarom niet in staat is de door de arbeidsdeskundige b&b geduide functies te verrichten. De verzekeringsarts b&b kent onvoldoende betekenis toe aan de bij eiseres gestelde diagnoses, waaronder dunnevezelneuropathie (DVN). Als gevolg van deze aandoening ondervindt eiseres energetische beperkingen. Voorts heeft de verzekeringsarts b&b de in bezwaar ingebrachte brieven van neuroloog dr. A.A. van der Plas van 18 september 2019 en 16 oktober 2019 niet kenbaar bij zijn beoordeling betrokken. In deze brieven concludeert de neuroloog dat bij eiseres sprake is van geleidelijk progressieve sensibele uitval in armen en benen met autonome verschijnselen passend bij DVN. Hierdoor heeft eiseres last van gevoels- en evenwichtsverlies, waardoor zij gevoelig is voor vallen. De verzekeringsarts b&b heeft hier onvoldoende rekening mee gehouden. Ook heeft eiseres darmklachten als gevolg van DVN. In de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is niet vermeld dat eiseres te allen tijde haar werk moet kunnen onderbreken voor een toiletbezoek en/of een verschoning waarvoor een geschikte ruimte aanwezig dient te zijn. Eiseres heeft in beroep informatie over dunnevezeltherapie van Spierziekten Nederland en een brief van de neuroloog van 30 maart 2020 ingebracht. Uit deze brief volgt dat eiseres het advies heeft gekregen om overdag rustmomenten in te bouwen. Gelet hierop had een urenbeperking moeten worden aangenomen nu eiseres niet 8 uur per dag en 40 uur per week kan werken. De veronderstelling van de verzekeringsarts b&b dat het dagelijks rusten overdag enkel een gewoonte zou zijn, is onjuist. Het rapport van de verzekeringsarts b&b is verder niet volledig met betrekking tot het dagverhaal van eiseres. De verzekeringsarts b&b vermeldt bij punt 5 van zijn rapport dat geen sprake is van een slaapstoornis en bij punt 6 dat hier wel sprake van is. Vanwege haar klachten heeft eiseres last van een slaapstoornis, wat haar energetisch verder beperkt. Tot slot heeft eiseres in beroep een brief van chirurg C.C. van der Pol van 15 juni 2020 ingebracht, waaruit volgt dat eiseres last heeft van borstklachten als gevolg van de ingreep en bestraling die zij in 2014 in verband met borstkanker heeft ondergaan.
3.2
Eiseres kan zich evenmin verenigen met de arbeidskundige component van het bestreden besluit. Zij voert hiertoe aan dat de arbeidsdeskundige b&b het maatmanloon te laag heeft vastgesteld. Het maatmanloon is ten onrechte lager dan het bij de eerstejaars ZW-beoordeling vastgestelde maatmanloon. De arbeidsdeskundige b&b houdt ten onrechte geen rekening met de winstdelingen die eiseres van 2010 tot en met 2013 ontving. Het had op de weg van de arbeidsdeskundige b&b om, net als de arbeidsdeskundige die betrokken was bij de eerstejaars ZW-beoordeling, de winstdeling over 2013 mee te nemen bij het vaststellen van de hoogte van het maatmanloon.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
6.1
Op 11 juli 2019 heeft de primaire verzekeringsarts eiseres op het spreekuur gezien, waarbij een psychisch en lichamelijk onderzoek is verricht. De primaire verzekeringsarts komt tot de conclusie dat geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid omdat eiseres niet valt in één van de uitzonderingscategorieën van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit). Het feit dat geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid betekent dat benutbare mogelijkheden moeten worden aangenomen. Deze heeft de primaire verzekeringsarts vermeld in de FML van 11 juli 2019. Er zijn beperkingen aangenomen in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen. Deze beperkingen houden verband met de rug- en beenklachten van eiseres. Eiseres is niet geschikt voor het verrichten van fysiek zware arbeid.
6.2
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 3 februari 2020 een rapport uitgebracht, gebaseerd op dossieronderzoek en de hoorzitting/het spreekuur op 7 januari 2020. De verzekeringsarts b&b komt tot de conclusie dat de beperkingen in de in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling opgestelde FML juister zijn weergegeven dan de beperkingen die de primaire verzekeringsarts heeft aangenomen. De verzekeringsarts b&b acht daarom tevens een beperking ten aanzien van frequent buigen en een urenbeperking voor ’s nachts werken aan de orde. De verzekeringsarts b&b ziet geen medische aanleiding voor een verdergaande urenbeperking nu eiseres niet aan de voorwaarden hiervoor conform de Standaard Duurbelastbaarheid in arbeid (de Standaard) voldoet. Nu meerdere jaren zijn verstreken na de laatste ingreep van eiseres is een energetische beperking niet meer aannemelijk. Er is geen sprake van een uitgebreide behandeling en preventief is een terugval niet aannemelijk, mits aandacht wordt besteed aan de in de FML aangegeven beperkingen. De rustperiode van een uur overdag berust medisch objectief gezien meer op een gewoonte dan op een energetische beperking, aldus de verzekeringsarts b&b.
6.3
Naar aanleiding van het beroep heeft de verzekeringsarts b&b op 7 oktober 2020 en op 6 januari 2021 aanvullende rapporten uitgebracht. In het rapport van 7 oktober 2020 stelt de verzekeringsarts b&b dat idiopathische DVN een diagnose na uitsluiting van andere neurologische aandoeningen is. Dit houdt in dat er geen afwijkingen gevonden worden bij reguliere objectieve neurologische onderzoeken. Wel kunnen meer subjectief bepaalde onderzoeken positief zijn, zoals het temperatuurdrempel-onderzoek (TDO). Uit de brieven van de neuroloog volgt dat deze arts geen afwijkingen in alle uitgebreide onderzoeken vond en het TDO negatief was. Er is daarom sprake van een progressief (subjectief) sensibiliteitsverlies, met pijn, zonder aanwijsbare oorzaak. De klachten van eiseres moeten objectief gezien daarom ook bekeken worden in het licht hiervan. De verzekeringsarts b&b weegt hierbij mee dat sprake is van sportactiviteiten en wandelingen van 1,5 uur in het dagverhaal en dat bij lichamelijk onderzoek geen aparte afwijkingen zijn gevonden. Ten aanzien van de door eiseres geclaimde urenbeperking op het advies van de neuroloog stelt de verzekeringsarts b&b dat dit advies te interpreteren is als een algemene raad om verdere klachten te voorkomen. Dit wordt aangeraden en niet voorgeschreven. Bovendien is er gedurende een normale werkdag bij reguliere arbeid vrijwel altijd sprake van enige rustmomenten tussen perioden van werkzaamheden. Dat eiseres meer rust moet nemen, is niet plausibel nu objectief gezien niet voldaan wordt aan de Standaard. Voorts stelt de verzekeringsarts b&b dat de neuroloog niet heeft voorgeschreven dat eiseres soms enkele dagen per week in bed blijft en dat zij dagelijks overdag een uur op bed ligt. Bij de meeste locomotore aandoeningen is beweging zelfs essentieel en heeft te veel rust vaak een averechts effect. De overige beperkingen die eiseres aan de orde acht hebben te maken met haar rug- en schouderklachten, terwijl bij lichamelijk onderzoek geen duidelijke afwijkingen gevonden zijn. Tot slot stelt de verzekeringsarts b&b dat migraine kan ontstaan door visuele en auditieve stimuli. Al zou dit bij eiseres ook olfactorische stimuli betreffen, dan komt dit niet voor in de geduide functies. Hetzelfde geldt voor de eczeemplek op de hand van eiseres. Overigens betreft het bij eiseres geen contacteczeem, zodat dit niet van belang is voor reguliere arbeid in het algemeen. In zijn rapport van 6 januari 2021 vult de verzekeringsarts b&b aan dat de ingebrachte medische informatie van de neuroloog geen nieuwe gegevens bevat, behalve dat de medicatie niet goed blijkt aan te slaan en dat een second opinion ten aanzien van de DVN is aangevraagd. Vanuit aanvullende diagnostiek is geen etiologische verklaring gevonden. De verzekeringsarts b&b komt tot de conclusie dat de in beroep ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft tot een ander oordeel over de beperkingen van eiseres.
7.1
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om het verrichte medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De primaire verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht en eiseres psychisch en lichamelijk onderzocht. De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht, eiseres psychisch en lichamelijk onderzocht en de in beroep ingebrachte medische informatie bij zijn oordeelsvorming betrokken. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat alle klachten van eiseres in de beoordeling zijn betrokken. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien en alle beschikbare informatie is meegenomen in de beoordeling.
7.2
De rechtbank is voorts van oordeel dat de beroepsgronden geen reden geven te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts b&b. Er zijn diverse beperkingen voor de rug- en beenklachten van eiseres aan de orde geacht. Voor de migraine en slaapklachten van eiseres heeft de verzekeringsarts b&b een urenbeperking ten aanzien van ’s nachts werken in de FML opgenomen. Verdergaande beperkingen, waaronder de geclaimde energetische beperkingen en de daarvoor benodigde rustmomenten, heeft de verzekeringsarts b&b op basis van medisch objectiveerbare klachten niet kunnen vaststellen. Dat de verzekeringsarts bij punt 5 van zijn rapport heeft vermeld dat geen sprake is van een slaapstoornis en bij punt 6 van wel, leidt niet tot een ander oordeel nu met de slaapklachten van eiseres wel rekening is gehouden in de FML. Zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts b&b hebben het dagverhaal in hun rapporten weergegeven. De rechtbank ziet geen aanleiding tot twijfel over de verslaglegging hiervan. Hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd en de door haar ingezonden medische informatie van de behandelend sector roept bij de rechtbank geen twijfel op aan de juistheid van de beoordeling van de verzekeringsarts b&b. De rechtbank ziet in de informatie van de neuroloog Van der Plas van 30 maart 2020 en 8 december 2020 geen reden om het standpunt van de verzekeringsarts b&b ten aanzien van de diagnose DVN en de vastgestelde beperkingen voor onjuist te houden. Uit deze informatie kan niet afdoende worden afgeleid dat de door eiser gestelde aanvullende beperkingen op energetisch vlak en ten aanzien van het inbouwen van extra rustmomenten berusten op een objectiveerbare medische oorzaak. De neuroloog geeft weliswaar aan dat de symptomen passen bij een DNV, maar vermeldt tegelijk dat dit niet wordt ondersteund vanuit de TDO en dat er geen etiologische verklaringen zijn vanuit aanvullende diagnostiek. Mede gelet hierop kan de rechtbank de verzekeringsarts volgen in zijn standpunt dat de door de neuroloog vermelde leefregels niet voorgeschreven zijn maar een algemeen advies betreffen. Dat eiseres het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. De eigen beleving van de klachten van eiseres kan dan ook geen doorslaggevende betekenis toekomen. Daarvoor bestaat pas aanleiding als deze klachten objectief medisch vast te stellen beperkingen met zich brengen die maken dat de betrokkene de voor het werk vereiste taken niet kan of mag verrichten. De rechtbank merkt daarbij nog op dat, indien uit de kennelijk nog uit te voeren second opinion andere bevindingen volgen, eisers zich opnieuw kan wenden tot verweerder.
7.3
Het voorgaande betekent dat de medische component van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust.
8.1
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de arbeidsdeskundige b&b de door de primaire arbeidsdeskundige geduide functies herbeoordeeld. De arbeidsdeskundige b&b komt tot de conclusie dat deze functies geschikt zijn voor eiseres. Er zijn geen aanwijzingen dat deze functies, die zijn geduid aan de hand van de beperkingen van eiseres in de FML, niet geschikt voor eiseres zouden zijn. Eiseres heeft hiertegen ook geen specifieke beroepsgronden naar voren gebracht. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiseres.
8.2
De arbeidsdeskundige b&b heeft wel aanleiding gezien om de maatmangegevens te wijzigen. Zij overweegt hiertoe dat de primaire arbeidsdeskundige bij de berekening van het maatmanloon een aantal maanden heeft meegenomen waarin eiseres door ziekte minder heeft gewerkt en minder heeft verdiend. Deze periodes zijn niet representatief en mogen dan ook niet worden meegenomen in de berekening van het maatmanloon. De arbeidsdeskundige b&b heeft naar aanleiding hiervan het maatmanloon vastgesteld op
€ 19,63 bruto per uur. Naar aanleiding van hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd heeft de arbeidsdeskundige b&b op 29 oktober 2020 een rapport uitgebracht. Zij heeft daarin vermeld dat zij de winstdeling van het refertejaar 2014-2015 bij de berekening heeft meegenomen. De arbeidsdeskundige b&b ziet geen reden de winstdeling van het jaar 2013 te gebruiken. In het rapport van de primaire arbeidsdeskundige is vermeld dat eiseres in het refertejaar een lagere winstdeling had omdat zij geen patiënten meer behandelde. De arbeidsdeskundige b&b acht dit een plausibel argument voor een lagere winstdeling.
8.3
De rechtbank stelt vast dat verweerder, omdat eiseres in het jaar direct voorafgaand aan de ziekmelding (refertejaar) 25,5 uur per week werkte en daarnaast een aanvullende WW-uitkering ontving, het refertejaar met toepassing van artikel 7a, derde lid, van het Schattingsbesluit heeft verlegd naar het tijdvak 1 maart 2014 tot en met 30 november 2014 en 1 juni 2015 tot en met 31 augustus 2015, waarin eiseres 30,44 uur per week werkte. De arbeidsdeskundige b&b heeft hierbij de maanden waarin eiseres door ziekte minder heeft gewerkt niet meegenomen, omdat deze niet representatief zijn voor de maatgevende arbeid. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat de lagere winstdeling van ongeveer € 2.600,- die zij in het refertejaar ontving, ook het gevolg was van het feit dat zij minder patiënten behandelde vanwege ziekte. Dit blijkt ook uit het in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling opgestelde rapport van de arbeidsdeskundige van 31 augustus 2018. Uit de gedingstukken volgt dat eiseres in 2013 en de jaren daarvoor een winstdeling van ongeveer € 7.000,- ontving. Ter zitting heeft eiseres voorts verklaard dat zij een winstdeling ontving die afhankelijk was van de omzet. Voordat zij ziek werd, draaide zij elk jaar ongeveer een omzet van € 70.000,-, waarmee zij de maximaal mogelijke winstdeling ontving. Het ligt daarom voor de hand dat de winstdeling in het refertejaar ongeveer € 7.000,- zou bedragen als eiseres niet ziek was geweest. De rechtbank is van oordeel dat genoegzaam aannemelijk is geworden dat de winstdeling een variabel deel van het inkomen bedraagt en dat die winstdeling in het gehanteerde refertejaar beduidend lager was dan in 2013 en de jaren daarvoor. De reden daarvoor was dat eiseres inderdaad minder patiënten behandelde, zoals de arbeidsdeskundige b&b stelt, maar dat was een gevolg van haar ziekte. Niet valt in te zien waarom ten aanzien van dit inkomensbestanddeel niet hetzelfde geldt als ten aanzien van de bij de vaststelling van het refertejaar niet meegenomen maanden waarin eiseres als gevolg van ziekte een lager maandloon had. De rechtbank kan de arbeidsdeskundige b&b dan ook niet volgen in haar standpunt dat moet worden uitgegaan van de lagere winstdeling van € 2.600,- en niet van de hogere winstdeling over 2013.
8.4
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit voor wat betreft de arbeidskundige component niet is voorzien van een deugdelijke motivering. Het is daarom genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is op dit punt dan ook gegrond. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.