ECLI:NL:RBDHA:2021:16595

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
NL21.9108
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van onvoldoende zwaarwegende elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 september 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Turkse nationaliteit houder, had op 11 juni 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 9 juni 2021 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing, waarbij hij aanvoerde dat hij in Turkije niet de noodzakelijke medische zorg kan krijgen en dat hij vanwege zijn Koerdische afkomst geen hulp ontvangt van de Turkse autoriteiten.

Tijdens de zitting op 28 september 2021 zijn zowel eiser als verweerder niet verschenen. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn situatie in Turkije zodanig onhoudbaar is dat hij recht heeft op asiel. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat, hoewel eiser's asielrelaas geloofwaardig was, de elementen die hij aanvoerde niet voldoende zwaarwegend waren om hem als vluchteling te kwalificeren volgens het Vluchtelingenverdrag.

De rechtbank concludeerde dat eiser toegang had tot medische zorg in Turkije, ook al was deze zorg verleend in een privéziekenhuis. De rechtbank oordeelde dat de problemen die eiser ondervond niet leidden tot een ernstige beperking van zijn bestaansmogelijkheden in Turkije. Daarom werd de asielaanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw, als kennelijk ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.9108
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. F. Ben-Saddek),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 11 juni 2019 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2021. Eiser en verweerder zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1981 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser is in het bezit van een verblijfvergunning regulier voor bepaalde tijd als familie- of gezinslid van [naam] .
3. Eiser heeft aan zijn asielrelaas ten grondslag gelegd dat hij in Turkije niet de medische behandeling kan krijgen die hij nodig heeft. Ook ontvangt hij geen hulp van de Turkse autoriteiten vanwege zijn Koerdische afkomst en omdat hij geen lid is van de regerende
partij, de Partij voor Rechtvaardigheid en Ontwikkeling (AK-partij). Bij eiser is in 2012 longkanker geconstateerd. Hiervoor is hij in een privéziekenhuis in Turkije behandeld.
4. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst
2. Discriminatie wegens zijn Koerdische etniciteit.
Verweerder heeft beide relevante elementen geloofwaardig geacht, maar vindt deze elementen onvoldoende zwaarwegend om eiser aan te merken als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag dan wel een reëel risico op schending van artikel 3 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) aan te nemen. Daarom heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen. Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), in samenhang bezien met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw afgewezen als kennelijk ongegrond.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser voert in beroep aan dat hij met zijn verklaringen aannemelijk heeft gemaakt dat hij uitgesloten is geweest van de reguliere gezondheidszorg in Turkije en niet de financiële middelen heeft om zijn medische behandeling voort te zetten bij de particuliere gezondheidszorg. Daarnaast had verweerder zwaarder gewicht moeten toekennen aan het feit dat er een hoger risico is op terugkeer van de kanker indien geen periodieke controles plaatsvinden.
6. Verweerder heeft het asielrelaas van eiser geloofwaardig geacht. De vraag die in beroep tussen partijen speelt is of het asielrelaas van eiser voldoende zwaarwegend is voor de verlening van een asielvergunning. Partijen verschillen onder meer van mening over de vraag of er bij eiser sprake is (geweest) van dusdanige substantiële discriminatie dat het leven voor hem in Turkije onhoudbaar is (geworden).
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem ondervonden problemen een dusdanig ernstige beperking van zijn bestaansmogelijkheid opleveren dat het voor eiser onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied in Turkije te functioneren. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat eiser toegang had tot medische zorg in Turkije. Dat deze medische zorg aan eiser is verleend in een privéziekenhuis en dat de bekostiging daarvan door de verkoop van de woning van de vader van eiser plaatsvond, hoe moeilijk ook, levert onvoldoende
grond op om tot een verdragsrechtelijke vervolgingsgrond te concluderen. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder hierover. Eiser is er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd om aan de hand van persoonlijke feiten en omstandigheden en door middels vanop zijn persoon betrekking hebbende verklaringen zijn stelling dat zijn leven onhoudbaar is geworden, aannemelijk te maken.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. Z.E.M. van der Maas, griffier. De beslissing is uitgesproken op 28 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.