ECLI:NL:RBDHA:2021:16595
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op basis van onvoldoende zwaarwegende elementen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 september 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Turkse nationaliteit houder, had op 11 juni 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 9 juni 2021 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing, waarbij hij aanvoerde dat hij in Turkije niet de noodzakelijke medische zorg kan krijgen en dat hij vanwege zijn Koerdische afkomst geen hulp ontvangt van de Turkse autoriteiten.
Tijdens de zitting op 28 september 2021 zijn zowel eiser als verweerder niet verschenen. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn situatie in Turkije zodanig onhoudbaar is dat hij recht heeft op asiel. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat, hoewel eiser's asielrelaas geloofwaardig was, de elementen die hij aanvoerde niet voldoende zwaarwegend waren om hem als vluchteling te kwalificeren volgens het Vluchtelingenverdrag.
De rechtbank concludeerde dat eiser toegang had tot medische zorg in Turkije, ook al was deze zorg verleend in een privéziekenhuis. De rechtbank oordeelde dat de problemen die eiser ondervond niet leidden tot een ernstige beperking van zijn bestaansmogelijkheden in Turkije. Daarom werd de asielaanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw, als kennelijk ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.