ECLI:NL:RBDHA:2021:16601

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
NL21.14892
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Nigeriaan wegens gebrek aan geloofwaardige onderbouwing van gestelde problemen

Op 6 oktober 2021 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in de asielzaak van een Nigeriaanse eiser. De eiser, die in 1989 is geboren en zowel de Zuid-Afrikaanse als Nigeriaanse nationaliteit heeft, had op 25 september 2019 asiel aangevraagd in Nederland. De aanvraag werd op 15 september 2021 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de gestelde problemen in Nigeria niet aannemelijk waren gemaakt. De eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar verscheen niet op de zitting, terwijl de gemachtigde van de verweerder wel aanwezig was.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de verklaringen van de eiser over de problemen in Nigeria niet geloofwaardig zijn. De rechtbank benadrukt dat het aan de eiser is om zijn asielmotieven duidelijk te maken en dat hij niet kan verwachten dat de verweerder nader onderzoek doet naar zijn situatie. De rechtbank concludeert dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Nigeria problemen zal ondervinden. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de eiser, ondanks zijn tweede nationaliteit, geen recht heeft op een asielvergunning en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak van de rechtbank is gedaan door mr. M.C. Verra en is openbaar gemaakt. Eiser kan binnen vier weken na de uitspraak in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als hij het niet eens is met de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.14892
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2021 in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. A.P.E.M. Pover),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: N. Hamzaoui).

Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1989 en heeft de Zuid-Afrikaanse en Nigeriaanse nationaliteit. Eiser is op 25 september 2019 naar Nederland gekomen.
3. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij niet veilig terug kan
keren naar Nigeria. Bij een strijd tussen twee gemeenschappen in 1996 is het winkelcentrum van zijn vader vernield en beschadigd. Daarbij zou de vader van eiser in de val zijn gelopen en vervolgens is hij omgekomen bij een vliegtuigongeluk. De adoptieouders van eiser hebben eiser vervolgens uit een gevaarlijke situatie gehaald en hem meegenomen naar Italië. Eiser vreest bij terugkeer naar Nigeria geëlimineerd te worden door een bepaalde gemeenschap.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Problemen in Nigeria.
Verweerder acht element 1 geloofwaardig. Element 2 wordt niet geloofwaardig geacht. Eiser wordt niet aangemerkt als een vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en heeft met zijn verklaringen niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarom heeft verweerder de aanvraag op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen als ongegrond.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiser ten aanzien van de problemen in Nigeria niet geloofwaardig zijn. De rechtbank stelt voorop dat het aan eiser is om zijn asielmotieven naar voren te brengen en uit te leggen waarom hij niet kan terugkeren naar Nigeria. Dat eiser ten tijde van de gestelde problemen in Nigeria pas zes jaar oud was en daarom weinig over de gebeurtenissen kan vertellen, ziet de rechtbank als een belemmering, maar dat betekent niet dat van eiser niet kan worden verwacht dat hij er toch iets over kan verklaren. Verweerder heeft kunnen veronderstellen dat eiser navraag had kunnen doen bij bijvoorbeeld zijn oom of zijn adoptieouders, om zo nadere informatie te verkrijgen of documenten ter onderbouwing van zijn relaas. Het ligt op weg van eiser om daar achteraan te gaan en niet op weg van verweerder om hier nader onderzoek naar te doen. Ten aanzien van de gestelde problemen in Nigeria heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer problemen zal ondervinden. Eiser heeft enkel verklaard dat er een strijd is tussen twee gemeenschappen, waar zijn vader problemen door heeft ondervonden. Onduidelijk is waarom eiser, 25 jaar na deze gebeurtenissen, nog gevaar zou kunnen lopen. Dat zijn oom dit aan hem heeft verteld, is onvoldoende om het gevaar bij terugkeer daadwerkelijk aanwezig te achten. Verder heeft verweerder ook geen aanleiding hoeven zien om aan eiser, gelet op zijn tweede nationaliteit, een asielvergunning te verlenen. Tot slot heeft verweerder aan eiser geen verblijfsvergunning op reguliere gronden hoeven te verlenen. Aangezien er geen gronden zijn gericht tegen de afwijzing van uitstel van vertrek om medische redenen en tegen het terugkeerbesluit, wordt daar door de rechtbank niet nader op ingegaan.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. Z.E.M. van der Maas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.