Overwegingen
1. Verzoekers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht. Ter onderbouwing hebben verzoekers een verklaring overgelegd waaruit volgt dat zij geen inkomen en vermogen hebben. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek kan worden toegewezen. Verzoekers worden vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
2. De voorzieningenrechter ziet anders dan verweerder in de dreigende uitzetting voldoende reden om een spoedeisend belang aan te nemen. Daarvoor is niet nodig dat er een concrete uitzettingsdatum bekend is.
4. Verzoekers zijn moeder en zoon en verblijven sinds 2015 in Nederland. Hun asielaanvragen zijn afgewezen. Verzoekers hebben gevraagd om uitstel van vertrek vanwege hun medische situatie.
5. Verweerder heeft naar aanleiding van de verzoeken het Bureau Medische Advisering (BMA) gevraagd een advies uit te brengen over de toepasselijkheid van artikel 64 van de Vw.
6. Het BMA heeft op 15 februari 2021 advies uitgebracht over de situatie van verzoekster. Uit het advies blijkt dat sprake is van psychische klachten die verklaard worden vanuit een depressieve stoornis van matige ernst en een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Verzoekster krijgt daarvoor behandeling vanuit GGZ Centraal, bestaand uit behandelgesprekken en medicatie. Bij het uitblijven van de behandeling zijn er slaapstoornissen te verwachten met mogelijk meer nachtmerries. Verzoekster zal meer klachten krijgen van angst en gespannenheid, waarschijnlijk ook iets somberder worden. Meer ernstige gevolgen zijn op afzienbare termijn niet te verwachten. Het BMA verwacht geen medische noodsituatie op korte termijn bij het uitblijven van de behandeling. Verder blijkt uit het advies dat verzoekster in staat is om te reizen. Aanbevolen wordt dat verzoekster een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt, dat zij de medicatie continueert tijdens de reis en dat zij voldoende medicatie meeneemt om de periode van de reis te overbruggen.
7. Het BMA heeft op 2 maart 2021 en op 9 juni 2021 een advies en een aanvullend advies uitgebracht over de situatie van verzoeker. Uit het advies van 2 maart 2021 blijkt dat verzoeker bekend is met doofheid/slechthorendheid met daarmee samenhangend een taalontwikkelingsprobleem. Hij staat daarvoor onder behandeling van een logopedist en een GZ-psycholoog/orthopedagoog. De logopedist is gespecialiseerd in de ontwikkeling van spraak bij slechthorende kinderen en ondersteunt verzoeker tevens in het ontwikkelen van taal. Verzoeker draagt hoortoestellen en zit op een school voor doven en slechthorenden. Hij krijgt tweetalig onderwijs aangeboden (in gesproken Nederland met Gebaren en Nederlandse Gebarentaal). Verzoeker zal hoortoestellen moeten blijven dragen en de begeleiding door een logopedist en GZ-psycholoog zullen naar verwachting gedurende zijn schooltijd nodig zijn. Bij het uitblijven van de behandeling zal de taal in ontwikkeling achterblijven en zal verzoeker niet leren communiceren. Zonder hoortoestellen is verzoeker slechthorend. Het BMA verwacht geen medische noodsituatie op korte termijn bij het uitblijven van de behandeling. Verder blijkt uit het advies dat verzoeker in staat is te reizen. Aanbevolen wordt dat verzoeker een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt en dat verzoeker gezien zijn minderjarigheid voor, tijdens en na de reis begeleid wordt door bijvoorbeeld zijn ouders.
8. Uit het aanvullend advies van 9 juni 2021 blijkt dat de medische informatie die na het advies van 2 maart 2021 is overgelegd geen relevante nieuwe informatie bevat, zodat het advies van 2 maart 2021 gehandhaafd kan blijven.
9. Verweerder heeft de verzoeken afgewezen omdat uit de BMA-adviezen blijkt dat verzoekers in staat zijn om te reizen en omdat bij het uitblijven van de medische behandeling geen medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht, zodat er geen sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) om medische redenen.
11. Verzoekster voert aan dat zij vreest dat zij geen behandeling voor haar psychische klachten zal kunnen krijgen bij terugkeer naar het land van herkomst.
12. Verzoeker voert aan dat bij uitblijven van de medische behandeling een medische noodsituatie op korte termijn kan worden verwacht, omdat het uitblijven van begeleiding kan leiden tot invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. Bij terugkeer naar het land van herkomst zal hij in een isolement terecht komen. Hij zal zich daar onvoldoende kunnen ontwikkelen. Omdat zijn slechthorendheid laat is vastgesteld heeft hij een ernstige spraaktaalachterstand en is zijn communicatieve redzaamheid ernstig aangedaan. Verzoeker beheerst zijn moedertaal nauwelijks, terwijl zijn ouders onvoldoende Nederlands spreken en onvoldoende gebarentaal beheersen om met hem te kunnen communiceren. De gebarentaal in Nederlands is wezenlijk anders dan de Koerdische gebarentaal. Verzoeker kan zo gefrustreerd raken door miscommunicatie, onbegrip en beperkte uitdrukkingsmogelijkheden dat hij thuis met zijn hoofd tegen de muur bonkt of iets kapot maakt. Hierdoor zal zijn ontwikkeling ernstig worden belemmerd. Verzoeker heeft gedragsproblemen en komt onvoldoende tot (taal)ontwikkeling. Het begrip van de Koerdische taal is te beperkt om op zijn niveau te communiceren en te ontwikkelen. In het land van herkomst is geen passend onderwijs beschikbaar. Verzoeker beheerst geen Arabisch en zal dit zonder passende visuele ondersteuning ook niet kunnen leren.
13. Verzoeker is verder van mening dat verweerder handelt in strijd met de artikelen 23 en 24 van het Verdrag inzake de rechten van het kind. Het kind dient een volwaardig leven te kunnen leiden in omstandigheden die de waardigheid van het kind verzekeren, de zelfstandigheid bevorderen en de actieve participatie in de maatschappij vergemakkelijken. Elk kind heeft recht op de best mogelijke gezondheid. De overheid dient ervoor te zorgen dat geen enkel kind te toegang tot deze voorzieningen wordt onthouden. Door afwijzing van de aanvraag wordt verzoeker de toegang tot deze voorzieningen onthouden. Volgens verzoeker heeft verweerder het voorgaande onvoldoende meegewogen en ten onrechte geen onderzoek verricht naar de behandelmogelijkheden in het land van herkomst.
14. Tot slot voert verzoeker aan dat het besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel.
Oordeel voorzieningenrechter
15. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
16. Het toetsingskader van verweerder staat in paragraaf A3/7.1.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). De vreemdeling krijgt uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw, als sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM om medische redenen. Er is uitsluitend sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM:
• als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie; en
• als de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is; of
• als in geval de noodzakelijke medische behandeling wel beschikbaar is, gebleken is dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is.
Onder een medische noodsituatie verstaat verweerder: die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een aandoening, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een termijn van drie maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.
17. De besluiten van verweerder zijn gebaseerd op de BMA-adviezen. Volgens vaste rechtspraak1 is een advies van het BMA een deskundigenadvies. Als een BMA-advies op een onpartijdige en objectieve wijze tot stand is gekomen, dan kan daarvan worden uitgegaan, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfels over de juistheid of de volledigheid van de inhoud van het advies.
18. De voorzieningenrechter ziet geen reden om te twijfelen aan de conclusie van de BMA- arts dat verzoekers kunnen reizen en dat geen medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht bij het uitblijven van de behandeling. Uit het advies blijkt welke medische stukken bij de beoordeling zijn betrokken en hoe de arts tot zijn conclusie is gekomen. Daarbij heeft de BMA-arts ook uitdrukkelijk aandacht besteed aan de stukken van de behandelaars van verzoeker. Verzoekers hebben ook geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat de conclusie van het BMA niet klopt en dat dus wel een medische noodsituatie zal ontstaan. Dat de behandelaars van verzoeker verwachten dat zijn gedragsproblemen zullen toenemen bij terugkeer naar het land van herkomst is daarvoor onvoldoende. De BMA-arts heeft van deze door behandelaars uitgesproken verwachting ook kennis genomen en heeft daarin geen aanleiding gezien om zijn standpunt ten aanzien van de medische noodsituatie te herzien. De enkele stelling dat verzoekster geen behandeling voor haar psychische klachten zal kunnen krijgen, vormt geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen nu het BMA ten aanzien van de klachten geen medische noodsituatie heeft aangenomen.
19. De verwijzing naar artikel 23 en 24 van het Verdrag inzake de rechten van het kind en de geschetste omstandigheden van verzoeker maken het voorgaande niet anders. Het is voorstelbaar dat de behandelmogelijkheden voor verzoeker in het land van herkomst niet optimaal zijn. In een procedure over de toepassing van artikel 64 van de Vw ligt echter niet ter beoordeling voor in welk land sprake is van de best mogelijke behandeling voor verzoeker.
20. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Verweerder mocht uitgaan van het BMA-advies. Uitgaande van dat advies kunnen verzoekers reizen en is er geen sprake van een medische noodsituatie op korte termijn. Verweerder hoefde verzoekers naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw te geven.
21. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:272.