ECLI:NL:RBDHA:2021:16623

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
NL21.15178
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De maatregel van bewaring was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 5 oktober 2021 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring door eiser niet zijn betwist. Eiser voerde aan dat verweerder onvoldoende voortvarend had gehandeld, aangezien hij op 6 oktober 2021 zou worden overgedragen aan Duitsland, maar het onduidelijk was of hij zou meewerken aan een coronatest die nodig was voor de overdracht. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder voldoende voortvarend had gehandeld en dat van eiser verwacht mocht worden dat hij meewerkte aan de coronatest. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.15178
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. A.D. Kupelian),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Chbab. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1992.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd niet heeft betwist.
4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser wordt namelijk op 6 oktober 2021 overgedragen aan Duitsland, maar het is onduidelijk of een covid-test nodig is voor een landoverdracht en of eiser zal meewerken aan deze test.
5. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de overdracht van eiser. Verweerder heeft op 28 september met eiser een vertrekgesprek gevoerd. Daarnaast is op deze dag de landoverdracht van eiser aan Duitsland gepland voor 6 oktober 2021. Dat het onduidelijk is of eiser zal meewerken aan een covid-test, maakt niet dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Het meewerken aan een covid-test is, zoals verweerder terecht heeft opgemerkt ter zitting, in dit geval nodig voor de overdracht en van eiser mag worden verlangd dat hij hieraan zijn volledige en actieve medewerking verleent. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
08 oktober 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.