ECLI:NL:RBDHA:2021:16626

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
NL21.15316
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van interstatelijk vertrouwensbeginsel en Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een vreemdeling, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft beroepen, wat inhoudt dat Nederland mag uitgaan van de veronderstelling dat Italië de verplichtingen onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de richtlijnen jegens eiser niet zal schenden. Eiser voerde aan dat hij in Italië geen adequate rechtsbijstand had en dat hij niet in staat was om zijn klachten kenbaar te maken, mede door taalbarrières. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende heeft onderbouwd dat hij na terugkeer in Italië geen opvang zal krijgen of dat hij in strijd met de Europese richtlijnen in vreemdelingenbewaring zal worden gesteld. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Locatie Amersfoort
Bestuursrecht zaaknummer: NL21.15316
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. D. Berben).

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de zaak NL21.15317, plaatsgevonden op 12 oktober 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij zijn beklag kan doen bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten. Eiser wilde wel klagen, maar wist niet waar en hoe hij dat kan doen, mede omdat hij geen Italiaans spreekt. Ook bij terugkeer kan eiser zijn klachten dus niet kenbaar maken. Eiser voert verder aan dat Italië zich niet aan alle Europese richtlijnen houdt. De Italiaanse autoriteiten houden zich niet aan de
Opvangrichtlijn, omdat eiser na een bepaalde tijd geen opvang meer ontving. Hij leefde op straat, omdat het vluchtelingenkamp waar hij zich bevond overbevolkt was, er geen medische voorzieningen waren en weinig eten was. Eiser besloot dit kamp te verlaten.
Daardoor kreeg hij alleen op onregelmatige tijden eten en drinken van een particuliere instantie, de Italiaanse autoriteiten gaven hem niets. Eiser voelde zich niet veilig in Italië en werd slecht behandeld door de Italiaanse autoriteiten en burgers. Bij terugkeer verwacht eiser in strijd met de Europese richtlijnen in vreemdelingenbewaring te zullen worden gesteld. Eiser beroept zich op het rapport van de Danish Refugee Council (DRC) en de Swiss Refugee Council (SRC) 'Mutual trust is still not enough' van 12 december 2018.
Hieruit volgt dat de Italiaanse autoriteiten kunnen beslissen om de opvang van een willekeurige asielzoekers te stoppen, dat onvoorspelbaar is of en welke ondersteuning kwetsbare asielzoekers zullen ontvangen en dat de medische voorzieningen in Italië slecht zijn. Ook blijkt daaruit dat de SPRAR-locaties alleen nog toegankelijk zijn voor onbegeleide, minderjarige asielzoekers en statushouders, waardoor de overige locaties overbevolkt raken. Verder voert eiser aan dat hij in Italië geen recht op gratis rechtsbijstand had, waardoor hij zijn klacht niet aan een advocaat kon voorleggen. Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd en overdracht naar Italië leidt tot het ondergaan van een onmenselijke en vernederende behandeling in strijd met artikel 3 EVRM en artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Hv).
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit recent nog weer bevestigd in onder meer de uitspraken van 8 april 2019, 15 oktober 2020, 25 februari 2021 en 19 april 2021. De rechtbank ziet in het AIDA-rapport van 27 mei 2020 waar eiser naar heeft verwezen geen aanleiding om anders te oordelen dan de ABRvS heeft gedaan in de hiervoor aangehaalde uitspraken. Ook heeft de ABRvS in de uitspraak van 8 april 20191 de door eiser genoemde rapporten van de DRC en de SRC van 12 december 2018 bij de beoordeling betrokken. Verweerder heeft verder kunnen verwijzen naar de arresten van het EHRM inzake M.T. tegen Nederland2 en A.B. tegen Finland3, waaruit blijkt dat de situatie in Italië voor terugkerende asielzoekers geen reëel risico van schending van artikel 3 van het EVRM oplevert.
4. Eiser heeft in Italië geen asielaanvraag ingediend en heeft na een periode van quarantaine Italië verlaten. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij na terugkeer geen opvang zal krijgen. Dit is in ieder geval niet gebaseerd op eigen ervaring. Verweerder heeft voorts terecht overwogen dat eiser in Italië moet klagen indien hij niet goed behandeld zou worden of geen opvang zou krijgen. Dat eiser geen Italiaans spreekt, maakt niet dat niet van hem mag worden verwacht dat hij zich inspant om zich te beklagen bij de Italiaanse autoriteiten. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser daarbij hulp van particuliere hulporganisaties kan inroepen. Hiervan heeft hij kennelijk ook eerder hulp ontvangen. Verder overweegt de rechtbank dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij in strijd met de Europese richtlijnen in vreemdelingenbewaring zal worden gesteld. Eiser heeft geen informatie overgelegd die aanleiding geeft voor het oordeel
2 EHRM, M.T. tegen Nederland van 15 april 2021, app. no. 46595/19, ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.
3 EHRM, A.B. e.a. tegen Finland van 27 mei 2021, app. no. 41100/19, ECLI:CE:ECHR:2021:0420DEC004110019.
dat er in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde structurele tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen.
5. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij in strijd met de richtlijnen geen rechtsbijstand zal krijgen. Uit de Procedurerichtlijn volgt overigens ook niet dat sprake is van een onvoorwaardelijk recht op gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging in asielprocedures. Dit geldt zowel voor procedures in eerste aanleg als in beroepsprocedures. In artikel 20, tweede lid, van de Procedurerichtlijn is bepaald dat lidstaten kunnen voorzien in gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging, maar dat dit geen verplichting is. Daarnaast biedt artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn lidstaten de mogelijkheid om geen gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden wanneer volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit het beroep geen reële kans van slagen heeft. Het ligt daarom op de weg van eiser om eventuele klachten over de schending van de internationale verplichting door Italië kenbaar te maken bij (hogere) Italiaanse autoriteiten dan wel geëigende instantie. Niet is gebleken dat eiser deze mogelijkheid niet heeft en dat de autoriteiten van Italië hem niet zouden kunnen of willen helpen. Om die reden is van strijd met artikel 3 of artikel 6 van het EVRM of artikel 4 van het Hv niet gebleken.
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Italië de verplichtingen zoals vastgesteld in het EVRM en de richtlijnen jegens eiser niet zal schenden. Verweerder heeft verder naar het oordeel van de rechtbank zijn besluit voldoende zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd en is, gelet op het voorgaande niet gehouden de asielaanvraag conform artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
15 oktober 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.