In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de asielaanvraag van een eiser, die zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen zag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De reden hiervoor was dat Italië, op basis van de Dublinverordening, verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. U.H. Hansma. Tijdens de zitting op 12 oktober 2021 is eiser verschenen, met de aanwezigheid van een tolk, T. Bahta, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. D. Berben.
De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris de asielaanvraag niet in behandeling heeft genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling. Eiser heeft aangevoerd dat de registratie van zijn leeftijd door de Italiaanse autoriteiten onbetrouwbaar is, gebaseerd op een rapport van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACV). De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de informatie van de Italiaanse autoriteiten voldoende betrouwbaar is en dat eiser niet heeft aangetoond dat hij minderjarig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen authentieke documenten heeft overgelegd die zijn minderjarigheid onderbouwen en dat de registratie in Italië, ondanks de twijfels die eiser heeft geuit, als geldig kan worden beschouwd.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan van de geregistreerde geboortedatum van eiser in Italië, en dat er geen aanleiding was voor nader onderzoek naar de leeftijdsregistratie. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.