ECLI:NL:RBDHA:2021:16811

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.16275
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Ceylan, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. F. van de Kamp, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat Duitsland terecht als verantwoordelijk land is aangewezen. De rechtbank baseerde haar beslissing op artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000 en de Dublinverordening, waarbij Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland heeft gedaan, dat door Duitsland is aanvaard. De rechtbank concludeerde dat er geen risico op indirect refoulement is en dat de omstandigheden van eiser niet zodanig bijzonder zijn dat een uitzondering op de Dublinverordening gerechtvaardigd zou zijn. De rechtbank heeft ook overwogen dat de coronamaatregelen geen invloed hebben op de verantwoordelijkheidsvaststelling van Duitsland. De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 november 2021, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.16275
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E. Ceylan), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.16276, op 2 november 2021 op
zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond
van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht beslist dat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Hij heeft eerder in Duitsland een asielaanvraag gedaan en er is een claimakkoord. Daarmee garandeert Duitsland dat zij de asielaanvraag van eiser zullen beoordelen. Hierdoor is er ook geen sprake van een risico op indirect refoulement. Verweerder mag ten opzichte van Duitsland in beginsel uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Er zijn geen concrete aanknopingspunten die maken dat dit in het geval van eiser anders is. De krantenartikelen waar eiser naar verwijst zijn onvoldoende om niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat niet alle berichten recent zijn en dat hieruit ook niet volgt dat Duitsland zich niet houdt aan zijn internationale verplichtingen.
Ten aanzien van de stelling van eiser dat hij in Duitsland geen recht heeft op kosteloze rechtsbijstand overweegt de rechtbank als volgt. Uit artikel 19 en verder van de Procedurerichtlijn volgt niet dat iedere vreemdeling onvoorwaardelijk recht heeft op kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging in asielprocedures, zowel in eerste aanleg als in beroepsprocedures. Ook biedt artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn lidstaten expliciet de mogelijkheid om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft. Het door Duitsland gehanteerde systeem dat een vreemdeling recht heeft op kosteloze bijstand indien door de rechter wordt beoordeeld dat het beroep een kans van slagen heeft is dus in overeenstemming met de Procedurerichtlijn. Voor zover eiser in Duitsland problemen heeft ondervonden of in de toekomst zal ondervinden, is het aan hem om de Duitse autoriteiten om hulp en bescherming te vragen. Het is niet gebleken dat eiser deze hulp eerder heeft gevraagd en dat de Duitse autoriteiten hem niet konden of wilden helpen. Ook in de medische situatie van eiser heeft verweerder geen reden hoeven zien om de asielaanvraag van eiser aan Nederland te trekken. Eiser kan zo nodig namelijk ook in Duitsland behandeld worden.
4. Verweerder heeft in de omstandigheden van eiser dan ook geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat niet gebleken is van omstandigheden die zodanig zijn dat overdracht in dit geval van een onevenredige hardheid zou getuigen.
5. De rechtbank overweegt verder dat de omstandigheid dat eiser eventueel niet direct kan worden overgedragen door de gevolgen van de coronacrisis, niets verandert aan de verantwoordelijkheidsvaststelling van Duitsland. De stelling van eiser dat overdracht nu onverantwoord is in verband met het coronavirus, is geen reden om het systeem van de Dublinverordening te doorkruisen. Er is sprake van een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel en als dit is opgeheven kan eiser in beginsel alsnog worden overgedragen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2021 door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
04 november 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.