In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een Eritrese minderjarige, eiseres, om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, omdat de identiteit van de ouders van eiseres en de familierechtelijke relatie niet voldoende waren aangetoond. Eiseres, die bij haar grootmoeder verblijft, stelde dat het in haar belang was om naar Nederland te komen en bij haar grootmoeder te blijven. De rechtbank oordeelde dat er geen beschermenswaardig familie- of gezinsleven bestond tussen eiseres en de referent, die vier jaar geleden Nederland had verlaten. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres uitviel, en dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder terecht was. Eiseres had onvoldoende bewijs geleverd om haar claims te onderbouwen, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier.