Overwegingen
1. Eiser heeft de Tadzjiekse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1988. Eiser is in februari 2017 uit Tadzjikistan vertrokken. Op 15 mei 2018 is hij Nederland ingereisd.
2. Eiser heeft eerder op 19 mei 2018 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel ingediend. Hieraan heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij actief lid was van de politieke partij Islamic Renaissance Party of Tajikistan (IRPT), en dat deze partij door de autoriteiten als terroristische partij is aangemerkt en in november 2015 is verboden. Leden van deze partij worden opgepakt. Eiser zei daarom uit Tadzjikistan vertrokken te zijn. Verweerder heeft de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel afgewezen omdat de activiteiten en het
lidmaatschap van eiser bij de IRPT ongeloofwaardig worden geacht. Dit besluit staat in rechte vast.
3. Op 30 januari 2020 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend, waar deze procedure op ziet. Eiser heeft aan deze aanvraag ten grondslag gelegd dat hij door de Tadzjiekse autoriteiten wordt vervolgd voor het aansluiten in Nederland bij de organisatie IRPT en het ondersteunen van extremistische activiteiten door Groepering 24, op grond waarvan een arrestatiebevel tegen hem is uitgevaardigd. Volgens eiser is de aanklacht tegen hem verzonnen en ingegeven door zijn lidmaatschap van en activiteiten voor de IRPT in Tadzjikistan. Eiser vreest bij terugkeer gevangengezet te worden. Hij heeft ter onderbouwing van de opvolgende aanvraag een duplicaat van een arrestatiebevel en de daaraan ten grondslag liggende klacht overgelegd. Dit duplicaat is tijdens de procedure kwijt geraakt.
4. Verweerder heeft deze aanvraag eerder al bij besluit van 6 juli 2021 afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat er volgens verweerder concrete twijfels zijn bij de authenticiteit van het arrestatiebevel. Verweerder wees hierbij onder meer op de verklaringen die eiser had afgelegd over het verkrijgen van dit bevel, de discrepanties tussen de inhoud van het arrestatiebevel en de verklaringen van eiser en de mogelijkheid dat het document frauduleus was verkregen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, heeft het hiertegen gerichte beroep bij uitspraak van 3 augustus 2021 gegrond verklaard. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de omstandigheid dat het document niet op authenticiteit kan worden onderzocht niet voor rekening en risico van eiser mag komen, tenzij er concrete twijfels bestaan bij de authenticiteit van het document. De door verweerder genoemde discrepanties tussen de inhoud van het document en eisers verklaringen, vormden volgens de rechtbank onvoldoende grondslag om aan het overgelegde document geen waarde toe te kennen, aangezien er sprake is van een gefingeerde aanklacht. Dat de Tadzjiekse autoriteiten gebruik maken van gefingeerde aanklachten wordt bevestigd door landeninformatie. Daarnaast achtte de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat het document mogelijk frauduleus was verkregen. De rechtbank concludeerde dat sprake was van een motiveringsgebrek, en heeft verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen.
5. Op 15 oktober 2021 heeft verweerder een nieuw besluit (het bestreden besluit) genomen. Hierin heeft verweerder de asielaanvraag wederom afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. De vervolging door de Tadzjiekse autoriteiten heeft verweerder ongeloofwaardig geacht. Aan het arrestatiebevel kan niet de waarde worden gehecht die eiser daaraan wenst te hechten. Verweerder wijst er hierbij op dat de verklaringen van eiser over het lidmaatschap en de gestelde activiteiten van de IRPT in een eerdere procedure ongeloofwaardig zijn geacht. Omdat dit lidmaatschap de reden zou zijn voor de mogelijk
verzonnen aanklacht, doet dit in hoge mate afbreuk aan de verklaringen over deze aanklacht. Daarnaast bevat de inhoud van het arrestatiebevel op verschillende punten discrepanties met de verklaringen van eiser, en is de inhoud op sommige punten niet logisch of tegenstrijdig.
Het is aan eiser om hier uitleg over te geven, wat hij niet heeft gedaan. Tot slot heeft eiser tegenstrijdig en summier verklaard over hoe hij aan het arrestatiebevel is gekomen en of zijn advocaat in beroep is gegaan tegen de aanklacht.
6. Eiser voert allereerst aan dat verweerder geen nieuw voornemen heeft uitgebracht na de voornoemde uitspraak van de rechtbank van 3 augustus 2021. Verweerder had dat gelet op de artikelen 3.116 en 3.117 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wel moeten doen. Nu verweerder dat niet heeft gedaan is het bestreden besluit onzorgvuldig genomen.
7. De rechtbank overweegt dat een afwijzing van een verzoek om een verblijfsvergunning asiel vooraf dient te worden gegaan door een voornemen.1 In deze zaak had verweerder op 26 maart 2021 al een voornemen uitgebracht, en heeft vervolgens op 6 juli 2021 een besluit genomen. Dit besluit is vernietigd door de rechtbank bij uitspraak van 3 augustus 2021. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Het had naar het oordeel van de rechtbank in de rede gelegen om eerst nogmaals een voornemen uit te brengen. Op deze manier krijgt eiser namelijk nog de gelegenheid om een zienswijze in te dienen. De rechtbank volgt het standpunt van eiser in zoverre. Inmiddels heeft eiser door in beroep te gaan echter alsnog voldoende mogelijkheid gehad om zijn zienswijze over het bestreden besluit te geven. De rechtbank zal aan het niet opnieuw uitbrengen van een voornemen in de situatie van eiser daarom geen gevolgen verbinden.
8. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte zijn aanvraag heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat er sprake is van concrete twijfels bij de authenticiteit van het duplicaat van het arrestatiebevel. Dat eiser er tijdens de eerste asielprocedure niet in geslaagd is om geloofwaardig te verklaren over zijn lidmaatschap en de activiteiten voor de IRPT maakt niet dat dit concrete twijfel oplevert aan de authenticiteit van het document. Het document is namelijk een sterker bewijs dan de verklaringen van eiser op dit punt. Verder wijst eiser er op dat in de uitspraak van de rechtbank van 3 augustus 2021 al is geoordeeld dat discrepanties tussen de verklaringen van eiser en de inhoud van het document niet zonder meer voldoende grond voor twijfel aan het document biedt. Eiser wijst hierbij ook op de landeninformatie waaruit volgt dat de Tadzjiekse autoriteiten vaker gebruik maken van gefingeerde aanklachten. Het is niet aan eiser om uit te leggen waarom de Tadzjiekse autoriteiten voor deze aanklacht hebben gekozen. Tot slot betoogt eiser dat hij wel voldoende heeft verklaard over het arrestatiebevel en hoe hij in het bezit daarvan is gekomen. Hierbij heeft hij door te verwijzen naar landeninformatie ook voldoende aannemelijk gemaakt op welke wijze de Tadzjiekse autoriteiten op de hoogte zijn geraakt van zijn verblijfplaats.
9. De rechtbank overweegt dat vaststaat dat eiser een duplicaat van een arrestatiebevel en de onderliggende klacht daarvan aan verweerder heeft overgelegd, waarna dit duplicaat is weggeraakt. Hierdoor kan de authenticiteit van dit duplicaat niet meer worden vastgesteld. Omdat het document na overlegging aan verweerder is weggeraakt, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet voor rekening een risico van eiser komen dat de authenticiteit van het duplicaat niet kan worden vastgesteld. Dit kan volgens rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) slechts als verweerder concrete twijfels
1. Artikel 3.116 van het Vb.
heeft aan de authenticiteit van een document.2 In deze zaak dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat er concrete twijfels bestaan aan de authenticiteit van het arrestatiebevel, zodat niet van de authenticiteit daarvan kan worden uitgegaan.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd dat deze concrete twijfels bestaan. In de uitspraak van 3 augustus 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat het niet onaannemelijk is dat er sprake is van een gefingeerde klacht, omdat uit de landeninformatie blijkt dat de Tadzjiekse autoriteiten hier vaker gebruik van maken. Dat er sprake is van discrepanties tussen de inhoud van het arrestatiebevel en de verklaringen van eiser, biedt daarom niet zonder meer voldoende grond voor concrete twijfel over de authenticiteit van het document. De rechtbank is van oordeel dat verweerder er niet in is geslaagd om in het bestreden besluit alsnog voldoende gemotiveerd naar voren te brengen dat er sprake is van concrete twijfel. Verweerder heeft voor een groot gedeelte de overwegingen uit het vorige besluit herhaald en overgenomen. Verweerder heeft wel een aantal discrepanties tussen de verklaringen van eiser en de inhoud van het document toegevoegd aan zijn overwegingen, en is daarnaast uitgebreider ingegaan op de verklaringen die eiser in de eerste procedure heeft afgelegd en die ongeloofwaardig zijn bevonden. Deze nieuwe overwegingen maken echter niet dat daarmee sprake is van concrete twijfel aan de authenticiteit van het document. Het grootste deel van het besluit en de kern daarvan blijven namelijk hetzelfde. De door verweerder daaraan toegevoegde overwegingen leggen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gewicht in de schaal. Hierbij wijst de rechtbank er nogmaals op dat het bestaan van discrepanties tussen de verklaring van eiser en de inhoud van het document niet zonder meer voldoende grond biedt voor concrete twijfel. Verweerder heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd dat niet van de authenticiteit van het document kan worden uitgegaan.
11. Dit is de tweede keer dat de rechtbank tot de conclusie komt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van concrete twijfel. De rechtbank zal verweerder daarom niet nogmaals de kans geven opnieuw te motiveren dat daarvan wel sprake is. In plaats daarvan oordeelt de rechtbank dat de hoofdregel in deze zaak geldt, namelijk dat het niet voor rekening en risico van eiser kan komen dat de authenticiteit van het document niet kan worden vastgesteld. Verweerder moet er daarom van uit gaan dat sprake is van een authentiek document.
12. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien. Dat het hier gaat om een authentiek document betekent niet zonder meer dat eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd krijgt. Het is aan verweerder om een beoordeling te maken. De rechtbank draagt verweerder daarom op een nieuw besluit te nemen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen
van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 748,- en een wegingsfactor 1).