ECLI:NL:RBDHA:2021:16841

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.17100
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Slovenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. R.P.M. Ngasirin, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. H.J. Metselaar, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Slovenië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak op 16 november 2021 behandeld, waarbij de verweerder wel aanwezig was.

De rechtbank overweegt dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling is genomen op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat men mag uitgaan van de goede werking van het asiel- en opvangsysteem in Slovenië. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet veilig is in Slovenië en dat hij geen vertrouwen heeft in de Sloveense autoriteiten. Hij verwijst naar een rapport dat tekortkomingen in de opvangcentra beschrijft, maar de rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat er structurele gebreken zijn in het Sloveense systeem. De rechtbank concludeert dat de omstandigheden van eiser niet bijzonder genoeg zijn om een uitzondering te maken op de Dublinverordening.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.17100
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Slovenië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL21.17101, op 16 november 2021 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Slovenië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Sloveense autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiser voert aan dat hij niet over de door hem ondervonden behandeling in Slovenië kan klagen, omdat hij niet weet waar en hoe hij moet klagen en ook de taal niet spreekt. Verder voert eiser aan dat Slovenië zich niet altijd aan de Opvangrichtlijn houdt en eiser voelt zich niet veilig in Slovenië en heeft geen vertrouwen in de Sloveense autoriteiten. Eiser beroept zich in dit kader op pagina 55 uit het AIDA-rapport, update 2019 over Slovenië uit maart 2020, waaruit blijkt dat de faciliteiten uit de opvangcentra vaak niet voldoen aan de basisbehoeften en dat er vaak gebrek is aan privacy. Er blijkt bijvoorbeeld dat asielzoekers in bedden op de gang en in de recreatieruimte van het asielzoekerscentrum
moeten slapen, er geen hygiënische standaarden zijn, er medische risico's zijn en dat de asielzoekerscentra overvol zijn. Verder blijkt uit het rapport dat asielzoekers niet altijd voor hun eerste interview medisch onderzocht werden. Dit is, zeker in tijden van een oplopende corona-infectiegraad, een risico voor Dublinterugkeerders. Verder verwijst eiser naar pagina 18 van het rapport, waaruit blijkt dat er sprake is van individuen die niet werden toegelaten tot de asielprocedure, dat er geweld werd gebruikt vanuit de politie en dat de politie niet volgens de wet handelt. Ook voert eiser aan dat hij bij de grens is mishandeld door Kroatische politieagenten en dat hij bang is dat de Sloveense autoriteiten hem naar Kroatië zullen terugsturen. Eiser vreest ook dat de Sloveense autoriteiten hem zullen uitzetten naar Marokko, wat zal leiden tot strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verder brengt eiser naar voren dat de verlening van rechtsbijstand in Slovenië minder goed is georganiseerd dan in Nederland en dat het niet zeker is dat asielzoekers in de beroepsfase aanspraak kunnen maken op gefinancierde rechtsbijstand. Het is mogelijk dat artikel 20 van de Procedurerichtlijn hierdoor wordt geschonden. Ten slotte doet eiser een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening, omdat hij in Slovenië geen asiel wilde aanvragen. Hij heeft dit gedaan, omdat hij vanwege de coronapandemie een maand in quarantaine moest in Slovenië.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Slovenië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aan te tonen dat dit in zijn geval niet mag. Eiser is hier niet in geslaagd.
4. Uit het AIDA-rapport1 volgt niet dat sprake is van aan het systeem gerelateerde structurele gebreken in het Sloveense asiel- en opvangsysteem. Uit pagina 55 van het rapport blijkt weliswaar dat er 2019 door de grote toestroom van asielzoekers soms gebrek was aan ruimte in de asielzoekerscentra, maar dit betekent niet dat er sprake is van structurele gebreken of dat Slovenië zich niet aan de Opvangrichtlijn houdt. Het blijkt niet dat asielzoekers geen opvang krijgen. Eiser heeft zelf ook verklaard dat hij opvang heeft gehad. Verder blijkt uit het rapport niet dat asielzoekers structureel toegang tot de asielprocedure wordt geweigerd. Eiser heeft bovendien zelf verklaard dat hij een asielaanvraag heeft kunnen doen en dit blijkt ook uit de Eurodac-gegevens. Eiser heeft er vervolgens zelf voor gekozen om zijn tweede interview niet af te wachten en te vertrekken. Hij heeft dan ook verder geen ervaring met de asielprocedure of de beroepsprocedure. Ook heeft eiser niet onderbouwd dat hij geen recht heeft op (gratis) rechtsbijstand. Verder hebben de Sloveense autoriteiten met het claimakkoord aangegeven dat het asielverzoek van eiser nog in behandeling is en dat zijn situatie zal worden beoordeeld aan dezelfde criteria als in Nederland en in lijn met de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. De garantie van de lidstaat om het asielverzoek in behandeling te nemen omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van réfoulement zal zijn. Dat sprake is van indirect réfoulement omdat eiser vreest dat hij naar zijn land van herkomst of naar Kroatië zal worden teruggestuurd, volgt de rechtbank dan ook niet. Verweerder stelt ten slotte terecht dat eiser, indien hij van mening is dat Slovenië zich niet aan de Richtlijnen houdt, zich hierover moet beklagen bij de Sloveense
autoriteiten. Eiser heeft niet onderbouwd dat dit voor hem niet mogelijk of zinloos is. Dat hij niet weet hoe hij moet klagen en de taal niet kent, betekent nog niet dat klagen voor hem onmogelijk is.
1. Country Report: Slovenia 2019 update (update 26 maart 2020)
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de omstandigheden van eiser geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. Dat eiser geen asielaanvraag wilde indienen in Slovenië is geen bijzondere omstandigheid. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheid niet zodanig is dat overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
22 november 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. L.M. Reijnierse T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.