ECLI:NL:RBDHA:2021:16877

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.17561
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning asiel door vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning asiel. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. V. Senczuk, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die haar aanvraag op 3 november 2021 buiten behandeling had gesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld via een beeldverbinding, maar eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen. De Staatssecretaris was vertegenwoordigd door mr. G. Cambier.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres met onbekende bestemming is vertrokken, wat blijkt uit informatie van het COA en de korpschef AVIM Midden-Nederland. De rechtbank oordeelt dat, gezien deze omstandigheden, eiseres geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van haar beroep. De rechtbank verwijst naar vaste jurisprudentie die stelt dat als iemand met onbekende bestemming vertrekt, het beroep in beginsel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

De rechtbank heeft ook het betoog van eiseres verworpen dat zij nog procesbelang zou hebben vanwege het inreisverbod. Aangezien eiseres haar aanvraag niet heeft afgewacht en met onbekende bestemming is vertrokken, heeft de rechtbank geoordeeld dat de buiten behandeling stelling van de aanvraag terecht was. De rechtbank concludeert dat de niet-ontvankelijkheid van het beroep zich ook uitstrekt tot het inreisverbod, waardoor er geen ruimte is voor een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden van eiseres. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.17561
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], eiseres V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 3 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure buiten behandeling gesteld.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.17562, op 24 november 2021
met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De rechtbank stelt vast dat eiseres met onbekende bestemming is vertrokken. Dit blijkt uit informatie van het COA en de korpschef AVIM Midden-Nederland en uit berichtgeving van de gemachtigde van eiseres, waarin staat dat de voogd van Nidos geen contact meer heeft met eiseres en dat het aannemelijk is dat eiseres zich niet meer in Nederland bevindt. Uit vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken volgt dat het beroep dan in beginsel niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat er vanuit moet worden gegaan dat iemand dan geen prijs meer stelt op een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.1 In lijn hiermee is de rechtbank dus van oordeel dat eiseres in dit geval geen procesbelang heeft.
3. Het betoog van eiseres dat zij nog wel procesbelang heeft vanwege het inreisverbod, volgt de rechtbank niet. Omdat eiseres met onbekende bestemming is vertrokken en de beslissing op haar aanvraag dus niet heeft afgewacht, heeft verweerder terecht de aanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet (Vw). Uit de Vw volgt dat aan die beslissing een vertrektermijn is gekoppeld van 0 dagen en dat dwingend is voorgeschreven dat in dat geval een inreisverbod wordt opgelegd. Gelet op het voorgaande is de buiten behandeling stelling zo verweven met het terugkeerbesluit en het terugkeerbesluit op zijn beurt weer met het inreisverbod, dat geen andere conclusie kan worden getrokken dat het ontbreken van procesbelang bij de beoordeling in rechte van de asielaanvraag zich mede uitstrekt tot het terugkeerbesluit en het inreisverbod.2 Dit betekent dat de niet-ontvankelijk verklaring zich dus ook uitstrekt tot het inreisverbod en dat de rechtbank niet toekomt aan een bespreking van de beroepsgronden van eiseres.
4. Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2021 door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier.
1. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:579).
2 Zie in dit verband ook de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 30 juli 2021 (ECLI:NL:RBDHA :2021:8502).
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
29 november 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.