ECLI:NL:RBDHA:2021:16899

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.6763 en NL21.6767
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige op basis van onvoldoende onderbouwing en schending hoorplicht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige. Eiser, die sinds 13 juni 2019 eigenaar is van een bedrijf, had een verblijfsvergunning onder de beperking 'Het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst'. De aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel 'arbeid als zelfstandige' werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden die aan de vergunning zijn verbonden. De afwijzing was gebaseerd op een advies van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), waarin werd gesteld dat eiser zijn ondernemingsplan en financiële plan onvoldoende had onderbouwd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 10 september 2021 zijn eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag voldoende zorgvuldig was voorbereid en dat er geen aanleiding was om de aanvraag opnieuw voor advies voor te leggen aan de RVO. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had voldaan aan de vereisten voor de aanvraag, waaronder de onderbouwing van het ondernemingsplan met financiële gegevens die gecontroleerd waren door een onafhankelijke deskundige.

Eiser voerde aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig was voorbereid en dat hij ten onrechte niet was gehoord. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat verweerder terecht had geconcludeerd dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.6763 en NL21.6767
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[eiser] , eiser/verzoekerV-nummer: [v-nummer] (gemachtigde: mr. A.H. Hekman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Peeters).

Procesverloop

In het besluit van 28 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser/verzoeker (hierna te noemen: eiser) om het wijzigen van het doel van zijn verblijfsvergunning afgewezen.
In het besluit van 28 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De feiten
1. Eiser is sinds 13 juni 2019 eigenaar van het bedrijf [bedrijf] , welk bedrijf sinds [2020] staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Eiser is in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘Het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’. Deze verblijfsvergunning was geldig van 4 juli 2019 tot 4 juli 2020. Op 7 juli 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘arbeid als zelfstandige’.
Het primaire besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘arbeid als zelfstandige’ afgewezen en heeft dit gebaseerd op het advies van de Minister van EZK (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, verder: RVO) van 6 januari 2021. Uit dit advies volgt dat geen wezenlijk Nederlands belang wordt gediend met de door eiser verrichte of te verrichten arbeid als zelfstandige. Volgens het advies heeft eiser zijn ondernemingsplan en zijn financiële plan onvoldoende met stukken onderbouwd. Daarbij komt dat de plannen niet zijn opgesteld of geverifieerd door een onafhankelijke deskundige derde. Om die reden voldoet eiser niet aan de voorwaarden die zijn verbonden aan de verblijfsvergunning met het verblijfsdoel ‘arbeid als zelfstandige’.
Het bestreden besluit
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag van eiser gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat ook in bezwaar onderbouwing ontbreekt van het ondernemingsplan en de financiële paragraaf, zoals in- en verkoopbewijsstukken en aangiften omzetbelasting. De overgelegde bankafschriften kunnen volgens verweerder niet als onderbouwing gelden, omdat onduidelijk is waar de inkomsten en uitgaven van eiser op zien. Omdat het ondernemingsplan en het financiële plan onvoldoende zijn onderbouwd met stukken en tevens niet zijn opgesteld of geverifieerd door een onafhankelijke deskundige derde, is het voor eiser onmogelijk om voldoende punten te kunnen behalen (op onderdeel B). Daarom is het volgens verweerder zinledig om de aanvraag opnieuw voor advies voor te leggen aan de RVO. Verweerder verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 februari 2015.1
Advies RVO
4. In beroep voert eiser aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid. Verweerder heeft ten onrechte in hetgeen in bezwaar door hem is aangevoerd en ingediend geen aanleiding gezien om de aanvraag opnieuw voor te leggen aan de RVO. Eiser heeft in bezwaar een aangepast ondernemingsplan ingediend, dat ingaat op de punten in het advies van de RVO van 6 januari 2021.
5. De rechtbank volgt het betoog van eiser niet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit voldoende zorgvuldig heeft voorbereid. Verweerder heeft in de door eiser in de bezwaarprocedure overgelegde stukken terecht geen aanleiding gezien om opnieuw advies te vragen aan de RVO. Verweerder kan in redelijkheid verlangen dat een vreemdeling de volgens paragraaf B6/4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) vereiste stukken overlegt die nodig zijn om te beoordelen of die vreemdeling aan het vereiste voldoet dat sprake is van een wezenlijk Nederlands belang. Daarbij geldt de voorwaarde dat de vreemdeling redelijkerwijs de beschikking kan krijgen over deze stukken. Verweerder beschouwt financiële gegevens, zoals omzetgegevens, jaarrekeningen, belastinggegevens, loonaangiften, loonstaten, e.d. als bewijsmiddel ten behoeve van een adviesaanvraag bij het ministerie van EZK. Uit het RVO-advies blijkt dat een omzet groter dan € 35.000,- niet is aangetoond. Enerzijds niet door het ontbreken van in- en
verkoopbewijsstukken, anderzijds door het ontbreken van de omzetbelastingaangiften. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze financiële gegevens, zoals in paragraaf B6/4.5 van de Vc beschreven, in bezwaar met het aangepaste ondernemingsplan ook niet zijn overgelegd. Het door eiser in bezwaar overgelegde aangepaste ondernemingsplan betreft een algemene beschrijving van een marktanalyse en bevat niet de benodigde financiële gegevens. Uit het RVO-advies blijkt daarnaast dat de financiële overzichten en prognoses niet zijn geverifieerd door een onafhankelijk extern deskundige. In paragraaf B6/4.5 Vc wordt voorgeschreven dat financiële bewijsmiddelen ter staving van de aanvraag moeten zijn gecontroleerd door een daartoe bevoegde onafhankelijke externe deskundige. Verweerder mag in dit geval van eiser verlangen dat het ondernemingsplan en het financiële plan zijn gecontroleerd door een financieel deskundige die onafhankelijk is van degene die het ondernemingsplan heeft opgesteld. Dit is ook niet gebeurd met het aangepaste ondernemingsplan. De rechtbank kan eiser dus niet volgen in zijn betoog dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid.
De motivering van het bestreden besluit
6. Eiser voert verder aan dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat, omdat verweerder niet is ingegaan op de uitgebreide lijst van referenties in het in bezwaar overgelegde aangepaste ondernemingsplan. Ook is verweerder ten onrechte niet ingegaan op de in het ondernemingsplan opgenomen marktanalyse, die volgens eiser is gestoeld op objectieve gegevens, statistieken en rapporten.
7. De rechtbank stelt vast dat in het advies van de RVO, dat verweerder aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd, wordt ingegaan op de marktanalyse, waarbij is vastgesteld dat het een zeer algemene marktbeschrijving betreft, die niet gerelateerd is aan gespecialiseerde, unieke en innovatieve fitnessproducten. Verder wordt ingegaan op de in zeer algemene zin beschreven leveranciers, concurrenten, doelgroepen en samenwerkingspartners, hetgeen onvoldoende is volgens het advies. Verder wordt vastgesteld dat uit de marketingmix geen onderbouwing voor daadwerkelijke marktbetreding en het kunnen verwerven van een marktpositie blijkt. De website van de onderneming toont slechts een tweetal producten en de verdere professionalisering is karig. Ook wordt niet onderbouwd in hoeverre eiser beschikt over voldoende financiële middelen. Uit het aangepaste ondernemingsplan van eiser leidt de rechtbank niet af dat alsnog wordt voldaan aan de voornoemde punten uit het advies van de RVO. Zoals is overwogen, bevat dit ondernemingsplan onvoldoende financiële gegevens. Ook is geen sprake van de voorgeschreven controle van het ondernemingsplan. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding te komen tot de conclusie dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is.
De hoorplicht
8. Tot slot voert eiser aan dat hij ten onrechte niet is gehoord. Het in bezwaar overgelegde aangepaste ondernemingsplan geeft daartoe wel aanleiding. Eiser heeft in het aangepaste ondernemingsplan aangegeven dat hij te weinig punten heeft gekregen ten aanzien van zijn persoonlijke ervaring (onderdeel A) gezien zijn ervaring in het bedrijf sinds 13 juni 2019. Daarnaast had eiser vijf extra punten moeten scoren, omdat hij op het moment van het indienen van de aanvraag over € 12.080 beschikte.
9. Het beroep van eiser op schending van de hoorplicht slaagt niet. Met toepassing van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht kan verweerder van het horen slechts afzien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een ander besluit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de gronden van bezwaar geen aanleiding hoeven zien voor de conclusie dat een hoorzitting (hem) tot een ander standpunt zou kunnen leiden. Met het aangepaste ondernemingsplan wordt in bezwaar nog steeds niet voldaan aan de door verweerder gevraagde onderbouwing van het plan met financiële gegevens geverifieerd door een onafhankelijk extern deskundige. Verweerder heeft daarom terecht geconcludeerd dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond is en hij heeft eiser dus niet hoeven horen in de bezwaarfase.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
02 december 2021

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.