ECLI:NL:RBDHA:2021:16903

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.12080 en NL21.12084
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke op 23 februari 2021 door de Staatssecretaris werd afgewezen. Het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing werd op 20 juli 2021 ongegrond verklaard, waarna de eiser beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening. Op 19 oktober 2021 trok de Staatssecretaris het bestreden besluit in en bood aan de proceskosten van de eiser te vergoeden, maar weigerde de vergoeding van de griffiekosten in de voorlopige voorzieningen-procedure. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Staatssecretaris de proceskosten en het griffierecht in de voorlopige voorzieningen-procedure diende te vergoeden, omdat de eiser geen procesbelang meer had bij het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser niet-ontvankelijk en wees het verzoek om voorlopige voorziening af, maar veroordeelde de Staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 748,- en het griffierecht van € 181,-. De uitspraak werd gedaan op 14 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.12080 en NL21.12084
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen [eiser], eiser / verzoeker
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Achttienribbe), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R. Scholtens).

Procesverloop

In het besluit van 23 februari 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
In het besluit van 20 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
In het besluit van 19 oktober 2021 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en aangegeven bereid te zijn de proceskosten van € 748,- van eiser te vergoeden voor de beroepsprocedure. Ook heeft verweerder aangeboden de griffiekosten van € 181,- te vergoeden voor de beroepsprocedure.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker bij bericht van 2 november 2021 de voorzieningenrechter verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht in de voorlopige voorzieningen-procedure.
Verweerder heeft bij bericht van 9 november 2021 de voorzieningenrechter meegedeeld dat geen aanleiding wordt gezien om de proceskosten en het griffierecht in de voorlopige voorzieningen-procedure te vergoeden. Verzoeker heeft hier bij bericht van 19 november 2021 op gereageerd en zijn verzoek gehandhaafd.

Overwegingen

1. De rechtbank en de voorzieningenrechter doen op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 8:83, derde lid, van de Awb zonder zitting uitspraak op het beroep en het verzoek om de voorlopige voorziening.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Die wetsartikelen zijn op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
Ten aanzien van het beroep
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van eiser.
4. Omdat verweerder inhoudelijk aan het beroep tegemoet is gekomen en heeft aangeboden de proceskosten en het griffierecht te vergoeden, heeft eiser geen procesbelang meer. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
5. Verweerder heeft de proceskosten van eiser in beroep vergoed voor een bedrag van
€ 748,-. Ook het betaalde griffierecht is vergoed.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening
6. Omdat verweerder inhoudelijk aan het beroep tegemoet is gekomen, heeft verzoeker geen procesbelang meer bij de voorlopige-voorzieningenprocedure. Het verzoek om voorlopige voorziening is om die reden kennelijk niet-ontvankelijk.
7. Verzoeker heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten en het griffierecht, omdat verzoeker op het moment dat hij het verzoek om een voorlopige voorziening indiende geen recht op verblijf had en het verzoek daarom moest indienen om de voorlopige voorziening in Nederland te kunnen afwachten. Verweerder heeft het verzoek om vergoeding van de proceskosten en het griffierecht afgewezen, omdat verzoeker de beslissing op de aanvraag voor verblijf op grond van het Europese Unie-recht en de voorwaarden die voortvloeien uit het arrest Chavez-Vilchez in Nederland mag afwachten. Daarom meent verweerder dat het verzoek van verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
8. De voorzieningenrechter volgt het standpunt van verweerder niet en is van oordeel dat verweerder ook de proceskosten en het betaalde griffierecht in de voorlopige voorzieningen-procedure dient te vergoeden. Verzoeker stelt terecht dat hij ten tijde van het instellen van beroep ook een voorlopige voorziening diende aan te vragen, om de aanvraag in Nederland te kunnen afwachten.
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenveroordeling voor de voorlopige voorziening toe en veroordeelt verweerder in de proceskosten
van verzoeker. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 748,-), met een wegingsfactor 1.
10. Ook dient verweerder het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoeker te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
De voorzieningenrechter:
  • verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
14 december 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. L.M. Reijnierse T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [Documentcode]
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u, voor zover het beroep betreft, een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u
uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.