ECLI:NL:RBDHA:2021:16924
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning op basis van niet aangetoond familierechtelijke relatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een Eritrese eiseres voor een verblijfsvergunning regulier. De aanvraag was ingediend met het doel om als familie- of gezinslid bij haar referent in Nederland te verblijven. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen, omdat de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent niet was aangetoond. Eiseres verbleef op dat moment in Ethiopië en had een document dat haar traditionele huwelijk bevestigde, niet overgelegd. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat eiseres niet het originele document had kunnen overleggen, ondanks verzoeken van de verweerder om dit te doen. De rechtbank merkte op dat de overgelegde huwelijksakte door Bureau Documenten als niet echt was bevonden, wat de afwijzing verder onderbouwde.
Eiseres voerde aan dat de verweerder onzorgvuldig had gehandeld door pas in het bestreden besluit te stellen dat het document niet was overgelegd, terwijl referent had verklaard waar het document zich bevond. De rechtbank oordeelde echter dat de verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat de familierechtelijke relatie niet was aangetoond, gezien het ontbreken van het originele document en de twijfels over de echtheid van de huwelijksakte. Eiseres had geen contra-expertise ingediend om het onderzoek van Bureau Documenten te weerleggen, wat haar bewijspositie verzwakte.
De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter L.M. Reijnierse, in aanwezigheid van griffier Z.E.M. van der Maas. Tegen deze uitspraak staat binnen vier weken hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.