Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 8 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Marokkaanse eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 16 maart 2021 met onbekende bestemming is vertrokken en niet heeft gereageerd op een oproep om zich te melden bij het IND-loket. Hierdoor was het niet aannemelijk dat de eiser in Nederland verbleef, wat de afwijzing van het verzoek om uitstel van vertrek rechtvaardigde.
De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zijn gezondheidstoestand het onverantwoord zou maken om te reizen. De eiser had medische stukken ingediend, maar deze waren niet overtuigend genoeg om aan te tonen dat zijn overdracht naar Oostenrijk, waar hij eerder een asielaanvraag had ingediend, schadelijk zou zijn voor zijn gezondheid. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris in redelijkheid kon afzien van het aanvragen van een advies van het Bureau Medisch Advisering (BMA).
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De eiser is vrijgesteld van het griffierecht vanwege betalingsonmacht, maar dit had geen invloed op de uitkomst van de zaak. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel beschikbaar voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending van de uitspraak.