ECLI:NL:RBDHA:2021:16927

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.9187
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en motiveringsgebrek bij afwijzing door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, een Burundese vrouw, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 niet voldoende gemotiveerd was. Eiseres had aangevoerd dat zij niet kon terugkeren naar Burundi uit angst voor vervolging vanwege haar lidmaatschap van een politieke partij en haar activiteiten in een vrouwenbeweging. De rechtbank stelde vast dat de Staatssecretaris onvoldoende had gereageerd op de zienswijze van eiseres en niet had ingegaan op de relevante elementen van haar asielrelaas. De rechtbank oordeelde dat de brief van een partijgenoot, die door de Staatssecretaris niet als bewijs werd geaccepteerd, niet voldoende was onderzocht. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris had gehandeld in strijd met de zorgvuldigheids- en motiveringsbeginselen, waardoor het bestreden besluit niet kon standhouden. De rechtbank vernietigde het besluit en droeg de Staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere uitspraak in acht moest worden genomen. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL21.9187
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 november 2021 in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [v-nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. Y.E. Verkouter),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van
29 augustus 2018 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Daarnaast is aan eisers geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw, in samenhang met artikel 3.6ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Aan eisers is ook geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw, in samenhang met artikel 6.1e van het Vb.
Omdat de rechtbank op 4 augustus 2020 het door eiseres ingestelde beroep niet tijdig gegrond heeft verklaard, wijst verweerder een dwangsom toe van € 7.500,-.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig D. Bucura.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [1980] en heeft de Burundese nationaliteit.
2. Eiseres heeft aan haar asielrelaas ten grondslag gelegd dat zij niet kan terugkeren naar Burundi, omdat zij vreest vervolgd te worden door de Burundese autoriteiten. Eiseres is namelijk lid van de [politieke partij] ( [politieke partij] ) en ze was actief in de daarvan deel uitmakende vrouwenbeweging. In het kader van dat lidmaatschap heeft eiseres in de periode maart tot
juli 2015 deelgenomen aan demonstraties door eten en drinken te verzorgen voor de betogers. De politie heeft een onderzoek tegen haar ingesteld vanwege haar betrokkenheid bij de demonstraties.
3. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit, herkomst en etniciteit;
2. Lidmaatschap en activiteiten voor [politieke partij] vanaf 2015 in Burundi;
3. Problemen vanwege lidmaatschap en activiteiten;
4. Lidmaatschap en activiteiten voor [politieke partij] vanaf 2020 in Nederland;
5. Fundamentele politieke overtuiging.
Verweerder acht de elementen 1 en 4 geloofwaardig. Elementen 2, 3 en 5 worden niet geloofwaardig geacht. Verweerder overweegt daartoe dat eiseres er niet in is geslaagd om haar betrokkenheid bij de [politieke partij] aan te tonen. Eiseres heeft summiere verklaringen afgelegd met betrekking tot de doelen en plannen van de [politieke partij] , haar beweegredenen om zich bij de partij te voegen en de door haar verrichte activiteiten. Van eiseres mag worden verwacht dat zij daar uitgebreider over kan verklaren, mede gezien het risico dat zij door haar lidmaatschap loopt. Aan de brief van [A] , de leider van de [politieke partij] , heeft verweerder geen waarde gehecht wegens het gebrek aan informatie over de brief en het verkrijgen van de brief. Verder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij problemen heeft ondervonden door haar betrokkenheid bij de [politieke partij] . Verweerder acht daarbij van belang dat eiseres, na haar vlucht naar Rwanda, heeft gekozen om terug te keren naar Burundi en zij pas drie jaar na haar deelname aan de demonstraties is gearresteerd door de autoriteiten. Ook vindt verweerder het opmerkelijk dat eiseres, nadat een politieonderzoek tegen haar is gestart, zonder problemen het land heeft kunnen verlaten. Tot slot heeft eiseres met haar verklaringen niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een fundamentele politieke overtuiging.
Het lidmaatschap aan [politieke partij]
4. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte geen waarde heeft gehecht aan de brief van [A] . Van eiseres kan niet verwacht worden dat zij weet hoe en door wie de brief is opgesteld. Het lag dan ook op de weg van verweerder om hier nader naar onderzoek te doen,
bijvoorbeeld door contact op te nemen met de opsteller van de brief of een individueel ambtsbericht op te laten stellen. Daarnaast heeft eiseres met haar verklaringen omtrent haar lidmaatschap, de vrouwenbeweging, de activiteiten die zij verrichtte, de doelstellingen en plannen van de [politieke partij] overtuigend verklaard en aannemelijk gemaakt dat zij lid was van de partij. Dat eiseres geen diepere verklaring heeft afgelegd, komt omdat zij laagopgeleid is en geen beleidsmaker is van de partij. Dit had verweerder dan ook niet van haar mogen verwachten.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen waarde kan worden gehecht aan de brief van [A] . De rechtbank acht van belang dat de brief geen echtheidskenmerken bevat en er geen controleerbare informatie in staat, zoals een lidmaatschapsnummer. Eiseres heeft verklaard dat zij [A] niet persoonlijk kent, maar de brief via [B] , de voorzitter van de vrouwenbeweging, is opgesteld. Op verzoek van [B] zou [A] de brief hebben geschreven. De opsteller van de brief is daarbij afgegaan op de verklaringen van [B] en hij heeft de brief niet gebaseerd op zijn eigen waarnemingen wat betreft de concrete gedragingen van eiseres. Daarnaast mist de brief inhoudelijk specifieke informatie, zoals de periode waarin eiseres activiteiten zou hebben verricht voor de [politieke partij] . De rechtbank acht dit van belang, omdat de periode van maart 2015 tot juli 2015 vier cruciale maanden zijn geweest voor eiseres waarin zij activiteiten zou hebben verricht voor de [politieke partij] . De brief toont daarom niet het lidmaatschap aan van eiseres aan de partij en door het gebrek aan verdere specifieke informatie over eiseres haar lidmaatschap heeft verweerder geen nader onderzoek hoeven doen naar de brief.
6. Verder heeft verweerder niet ten onrechte de verklaringen van eiseres over haar beweegredenen om zich aan te sluiten bij de [politieke partij] niet aannemelijk geacht. Eiseres heeft namelijk verklaard nooit geïnteresseerd te zijn geweest in politiek, maar na haar eerste bijeenkomst van de [politieke partij] heeft zij zich ingeschreven bij de partij. Dit rechtbank vindt dit opmerkelijk gezien de risico’s die eiseres heeft genomen door lid te worden van de [politieke partij] . Leden van de [politieke partij] hebben volgens openbare bronnen1 namelijk te maken met arrestaties en vervolgingen door de autoriteiten. In het licht van het politieke conflict in Burundi, de strijd die heerst tussen de etnische groepen en het risico dat eiseres met haar lidmaatschap aan de [politieke partij] loopt, mag van eiseres worden verwacht dat zij in meer dan algemene termen kan beschrijven waar de [politieke partij] zich op richt en wat haar persoonlijk in de partij heeft aangetrokken. Het gegeven dat haar jongere broer is meegenomen pas nadat eisers lid is geworden van de [politieke partij] doet hier niet aan af, ze had immers op de hoogte kunnen zijn van de risico’s die aan haar lidmaatschap kleefden. Verder heeft eiseres in beroep aangevoerd dat zij duidelijk heeft onderbouwd dat de [politieke partij] de enige partij was die de markt, waar eiseres haar inkomsten uithaalde, na een brand beloofde te heropbouwen. Dat dit een belangrijk punt was voor eiseres om zich aan te sluiten bij de [politieke partij] , valt echter niet af te leiden uit het nadere gehoor van eiseres en haar zienwijze op het voornemen. De rechtbank hecht daarom geen waarde aan deze verklaring.
De activiteiten voor [politieke partij] vanaf 2015 in Burundi, de gestelde problemen vanwege lidmaatschap en activiteiten [politieke partij] en de fundamentele politieke overtuiging
7. Eiseres voert verder aan dat verweerder in een deel van het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan op hetgeen in de zienswijze naar voren is gebracht. Verweerder heeft in die gevallen enkel verwezen naar hetgeen in het voornemen is gesteld. Verweerder handelt hierdoor in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte niet inhoudelijk is ingegaan op hetgeen eiseres heeft aangevoerd in haar zienswijze van 17 februari 2021 die is opgesteld naar aanleiding van het voornemen van 29 januari 2021, over de activiteiten die zij voor de [politieke partij] heeft verricht, de daardoor gestelde problemen en haar fundamentele politieke overtuiging. Op grond van artikel 42, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt, indien de aanvraag wordt afgewezen, in de beschikking ingegaan op de zienswijze van de vreemdeling. Verweerder heeft het in het besluit vanaf pagina 4 grotendeels slechts onder verwijzing naar het voornemen gereageerd op hetgeen is aangevoerd in de zienswijze, zonder dat verweerder inhoudelijk heeft gereageerd op wat eiseres heeft gesteld en waarom dit niet kan afdoen aan het voornemen. Ter zitting heeft verweerder toegegeven dat in het besluit op deze punten niet is ingegaan, maar verweerder stelt dat wel alle aangevoerde punten zijn betrokken in de besluitvorming. Desgevraagd kon verweerder niet aangeven waaruit dit zou blijken. Dit maakt het bestreden besluit onvoldoende inzichtelijk. Nu een deugdelijke en kenbare weging van de geloofwaardigheidsbeoordeling ontbreekt over de activiteiten die eiseres voor de [politieke partij] heeft verricht, de daardoor gestelde problemen en haar fundamentele politieke overtuiging, is het besluit op deze punten in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Het beroep slaagt op dit punt. De rechtbank zal in de eindconclusie bespreken wat de gevolgen hiervan zijn.
Het terugkeerbesluit
9. Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat het bestreden besluit niet kan worden aangemerkt als een terugkeerbesluit, omdat niet wordt aangegeven naar welk land eiseres zou dienen terug te keren.
1. Immigration and Refugee Board of Canada, rapport over [rapport] , gepubliceerd op [2014] .
Eiseres verwijst hiervoor naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 14 mei 2020.2
10. De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit onder het de kop ‘Rechtsgevolgen van deze beschikking’ Burundi niet uitdrukkelijk als land van bestemming is vermeld. De rechtbank is echter van oordeel dat er in dit geval geen twijfel bestaat over het land van bestemming van eiseres. In het besluit wordt namelijk wel de Burundese nationaliteit van eiseres vermeld en dat zij dient terug te keren naar het land van herkomst. Ook in andere dossierstukken wordt Burundi als land van herkomst aangemerkt. In de uitspraak van het Hof waar eiseres naar verwijst was sprake van een bijzondere omstandigheid, waarbij er onduidelijkheid bestond over naar welk land de vreemdeling diende terug te keren. Dat is niet het geval bij eiseres. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht door niet inhoudelijk in te gaan op hetgeen door eiseres in haar zienswijze is aangevoerd over de activiteiten die zij voor de [politieke partij] heeft verricht, de daardoor gestelde problemen en haar fundamentele politieke overtuiging. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet gen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, aangezien het niet aan de rechtbank is haar oordeel over de geloofwaardigheid in de plaats te stelen van dat van verweerder.
Verweerder zal de geloofwaardigheid van het asielrelaas opnieuw moeten beoordelen. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden.
11.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
2 ECLI:EU:C:2020:367.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. Z.E.M. van der Maas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.