In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 december 2021 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een man van Bosnische nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 15 oktober 2021 was afgewezen als kennelijk ongegrond. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 november 2021 behandeld, waarbij verzoeker werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. A.J. de Boer, en verweerder door mr. D. Kuiper.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat, gezien de uitspraak in de bodemzaak (zaaknummer NL21.16561), een voorlopige voorziening niet meer nodig is. Daarom heeft hij het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Echter, de voorzieningenrechter heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten die verzoeker heeft gemaakt, vastgesteld op € 748,-. Deze kosten zijn berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift is toegekend met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor van 1.
De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, in aanwezigheid van griffier mr. T.R. Oosterhoff-Vos, en is op 1 december 2021 bekendgemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.