In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker. De verzoekster, die stelt Bosnië en Herzegovina nationaliteit te hebben, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op 15 oktober 2021, omdat deze als kennelijk ongegrond werd beschouwd. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 november 2021 behandeld, samen met een andere zaak (NL21.16564). Tijdens de zitting was verzoekster vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. A.J. de Boer, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. D. Kuiper. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, gezien de uitspraak in de bodemzaak (zaaknummer NL21.16564), een voorlopige voorziening niet meer nodig was. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Desondanks heeft de voorzieningenrechter de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op € 748,-. Dit bedrag is gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift is toegekend met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor van 1. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, in aanwezigheid van griffier mr. T.R. Oosterhoff-Vos, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.