ECLI:NL:RBDHA:2021:16939
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag wegens internationale bescherming in Duitsland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 september 2021 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een Syrische vrouw en haar twee minderjarige kinderen. De aanvraag werd niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiseres en haar kinderen in Duitsland internationale bescherming genieten. Eiseres had op 6 juli 2021 asiel aangevraagd in Nederland, maar verweerder stelde dat zij terug moest naar Duitsland, waar zij al bescherming had gekregen.
Eiseres voerde aan dat zij niet veilig terug kon naar Duitsland vanwege huiselijk geweld door haar ex-echtgenoot. Ze stelde dat de Duitse autoriteiten niet in staat waren om haar en haar kinderen de bescherming te bieden die zij nodig hadden. De rechtbank oordeelde echter dat de Duitse autoriteiten wel degelijk bescherming boden en dat er geen concrete aanwijzingen waren dat Duitsland zijn verplichtingen niet nakwam. De rechtbank benadrukte dat eiseres zich in geval van problemen tot de Duitse autoriteiten moest wenden.
De rechtbank concludeerde dat de belangen van de kinderen ook in Duitsland gewaarborgd zijn en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de niet-ontvankelijkverklaring rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat verweerder terecht had besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen. De uitspraak werd gedaan door mr. P.J.M. Mol, met mr. L.M. Janssens - Kleijn als griffier.