ECLI:NL:RBDHA:2021:16941

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.8952
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Turkse nationaliteit met beroep tegen niet-ontvankelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser met de Turkse nationaliteit. Eiser had eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel ingediend, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank behandelde het beroep van eiser tegen het besluit van 9 juni 2021, waarin zijn aanvraag als niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiser had eerder in Italië en Oostenrijk asiel aangevraagd, maar deze aanvragen waren afgewezen. In Nederland diende hij op 27 augustus 2020 een eerste aanvraag in, die ook werd afgewezen. Op 5 mei 2021 diende hij een opvolgende aanvraag in, die eveneens werd afgewezen als kennelijk ongegrond.

De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij te vrezen had voor de Turkse autoriteiten vanwege zijn uitlatingen op sociale media. De rechtbank concludeerde dat de elementen die eiser aan zijn aanvraag ten grondslag had gelegd, niet voldoende zwaarwegend waren om aan te nemen dat hij risico liep op ernstige schade bij terugkeer naar Turkije. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het besluit van 9 juni 2021 niet-ontvankelijk voor zover het betrekking had op de stelling dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormde. Het beroep tegen het besluit van 25 juni 2021 werd ongegrond verklaard. De rechtbank veroordeelde de verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.

De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens - Kleijn, griffier. Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.8952

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2021 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 25 juni 2021 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen.
De rechtbank heeft het beroep samen met de zaak NL21.8953 op 28 juni 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Cordes. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft de Turkse nationaliteit, is geboren op [1978] en heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend in Italië en in Oostenrijk. De Oostenrijkse autoriteiten hebben de aanvraag van eiser afgewezen en hem op 6 november 2019 uitgezet naar Turkije. Eiser is volgens zijn eigen antecedentenverklaring in Oostenrijk veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar en negen maanden, wegens een drugsdelict. Daarnaast is hem door Oostenrijk een inreisverbod opgelegd voor de duur van vijf of tien jaar.
2. Eiser heeft op 27 augustus 2020 in Nederland een eerste aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 25 september 2020 afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). In dat besluit is aan eiser ook een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd. Dit besluit staat in rechte vast door de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 12 november 2020.
3. Op 5 mei 2021 heeft eiser een opvolgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft de aanvraag in het besluit van 9 juni 2021 afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gebaseerd op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen én omdat eiser op ernstige gronden een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. [1] Verweerder heeft voorts geen aanleiding gezien om het eerder opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod op te heffen.
4. Verweerder heeft op 25 juni 2021 een aanvullend besluit genomen. Verweerder heeft daarin overwogen dat aan eiser niet langer wordt tegengeworpen dat hij een ernstig gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid (sub j), maar wel dat eisers aanvraag kennelijk ongegrond is op grond van sub g, omdat eiser een opvolgende aanvraag heeft ingediend die niet overeenkomstig artikel 30a, eerste lid, onder d of e, niet-ontvankelijk is verklaard.2 Verder blijft het besluit van 9 juni 2021 inhoudelijk ongewijzigd.
De asielaanvraag
5. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij te vrezen heeft van de Turkse autoriteiten, omdat hij zich op Facebook in wel meer dan 100 berichten negatief heeft uitgelaten over de president van Turkije. In dit verband heeft de politie in december 2020 een bezoek aan zijn huis in Turkije gebracht. Daarnaast heeft eisers broer aangifte tegen hem gedaan wegens een geschil over een erfenis. Daarvoor heeft de politie op 20 januari 2021 een bezoek aan zijn huis in Turkije gebracht. In de zienswijze heeft eiser een kopie van een aanhoudingsbevel met vertaling en een verificatie nummer voor het YUAP systeem overgelegd.
Het standpunt van verweerder
6. Volgens verweerder bevat het relaas van eiser de volgende relevante elementen.
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • problemen met broer wegens erfenis van vader;
  • problemen met de Turkse autoriteiten vanwege twee nieuwe strafdossiers.
6,1 Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst en eisers problemen met zijn broer geloofwaardig. Deze elementen zijn echter geen reden om aan hem een asielvergunning te verlenen. De elementen zijn namelijk niet te herleiden tot een grond die recht geeft op een verblijfsvergunning asiel en zijn onvoldoende zwaarwegend om te concluderen dat eiser daardoor risico loopt op ernstige schade.
6.2
Verweerder acht voorts de problemen van eiser met de Turkse autoriteiten vanwege twee nieuwe strafdossiers ongeloofwaardig. Verweerder heeft hierover in het bestreden besluit en ter zitting het volgende overwogen. Eiser heeft pas asiel gevraagd toen hij op 5 mei 2021 in bewaring was gesteld, omdat hij niet vrijwillig wilde terugkeren. Eiser baseert zijn relaas bovendien op vermoedens en heeft geen bewijs daarvan. Eiser zegt in de problemen te zijn gekomen omdat hij misschien wel meer dan 100 berichten over de president op Facebook heeft geplaatst, maar in werkelijkheid zijn het slechts vijf berichten, waarvan vier berichten in één week sinds 20 oktober 2019 en één bericht op 20 februari 2021. Dat is tegenstrijdig. Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de politie vanwege het beledigen van de president bij hem langs is geweest. Hij heeft dit alleen van zijn vrouw vernomen. De in de zienswijze overgelegde kopie van het aanhoudingsbevel is onvoldoende om eisers stelling op dit punt geloofwaardig te achten, omdat het daarin genoemde artikel 98 van het Wetboek van Strafvordering niet gaat over belediging van de president en de daarin genoemde data tegenstrijdig zijn. Ook had eiser het aanhoudingsbevel eerder in de procedure kunnen inbrengen en heeft eiser niet duidelijk gemaakt hoe hij aan dit document is gekomen. Verweerder ziet, gelet op de genoemde gebreken en tegenstrijdigheden, geen aanleiding om het originele document te laten onderzoeken door Bureau Documenten.
Het standpunt van eiser
7. Eiser voert aan dat verweerder een nieuw voornemen had moeten uitbrengen, omdat eiser tegelijk met de zienswijze een nieuw document in de procedure heeft gebracht. De echtheid van dit document, een aanhoudingsbevel, staat niet ter discussie en het is van belang voor de beoordeling van de vrees van eiser voor de Turkse autoriteiten. Dit aanhoudingsbevel onderbouwt eisers relaas dat hij wordt gezocht vanwege belediging en dat zijn aanhouding is verzocht. Daarnaast heeft eiser met zijn Facebookberichten aangetoond dat hij kort ervoor de Turkse president heeft beledigd. Dat dergelijke uitlatingen vervolgd worden in Turkije blijkt ook uit het ambtsbericht. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom dat wat eiser heeft aangevoerd en overgelegd niet voldoende is om de vrees voor de autoriteiten aannemelijk te maken.
Daarbij merkt eiser nog op dat verweerders argument over artikel 98 van het Wetboek van
Strafvordering gebaseerd lijkt te zijn op een misverstand. Artikel 98 van het Wetboek van Strafvordering gaat immers over procedureregels en bevat niet de materiële normen. Verder zien de door verweerder genoemde onjuiste data op een verschrijving en staan de andere verwijten van verweerder in een te ver verwijderd verband van de essentie van het relaas om afbreuk te kunnen doen aan de aannemelijkheid daarvan.
Het oordeel van de rechtbank
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder in zijn besluit van 25 juni 2021 - onder meer - heeft bepaald dat aan eiser niet langer wordt tegengeworpen dat hij op ernstige gronden een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. Hieruit volgt dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van 9 juni 2021 op dit onderdeel. De rechtbank zal daarom het beroep voor zover het daarop ziet, nietontvankelijk verklaren. Omdat in het besluit van 25 juni 2021 verder niet tegemoet is gekomen aan het beroep van eiser, heeft het beroep op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht mede betrekking op dit besluit.
9. Over eisers stelling dat hij te vrezen heeft voor de Turkse autoriteiten vanwege het beledigen van de president, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft gesteld dat eiser zijn stellingen op dit punt onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. De vijf berichten op Facebook en het aanhoudingsbevel zijn onvoldoende overtuigend om aan te kunnen nemen dat eiser problemen zal ondervinden als hij moet terugkeren naar Turkije. Zoals ook ter zitting is besproken volgt uit het aanhoudingsbevel immers niet dat eiser vervolgd wordt wegens het beledigen van de president van Turkije. Er staat slechts dat van eiser een verklaring afgenomen moet worden over ‘belediging’ en dat hij na het afnemen van een verklaring vrijgelaten moet worden. Wie er zou zijn beledigd blijkt niet uit het document. De rechtbank kan verweerder daarom ook volgen dat hij geen aanleiding ziet om het document op echtheid te laten onderzoeken door Bureau Documenten, omdat het - ook als het document echt blijkt te zijn - inhoudelijk onvoldoende is om aan te kunnen nemen dat eiser problemen heeft met de Turkse autoriteiten vanwege belediging van de president.
Ook het algemeen ambtsbericht Turkije van maart 2021 waar eiser naar heeft verwezen, heeft verweerder niet hoeven overtuigen dat eiser gevaar zou lopen bij terugkeer. Uit het ambtsbericht volgt weliswaar dat de Turkse autoriteiten sociale media actie monitoren en dat kritische en dissonante mediagebruikers veelvuldig op grond van diverse overtredingen, waaronder belediging van de president, worden vervolgd en veroordeeld, maar uit dit ambtsbericht volgt ook dat de personen die dit treft in het algemeen personen zijn die de publieke belangstelling opzoeken en zich veelvuldig kritisch hebben uitgelaten over de Turkse autoriteiten. [2] Dat eiser ook tot deze groep moet worden gerekend kan niet worden vastgesteld op basis van de vijf Facebookberichten die hij heeft overgelegd, noch anderszins. Verder beschrijft het ambtsbericht de algemene situatie in Turkije en ziet het niet op eisers persoonlijke situatie. Verweerder heeft de verwijzing naar het ambtsbericht daarom onvoldoende mogen vinden voor het leggen van een relatie tussen de vijf Facebookberichten die eiser heeft geplaatst en de gestelde vervolging van eiser wegens het beledigen van de president.
10. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder na de ontvangst van het aanhoudingsbevel niet een nieuw voornemen hoefde uit te brengen. Dit volgt niet uit de Vw en evenmin uit het door eiser genoemde paragraaf C1/2.12 van de Vreemdelingencirculaire. Bovendien heeft eiser voldoende gelegenheid gehad om zich uit te laten over het door hemzelf ingediende aanhoudingsbevel.
11. Eiser heeft verder geen gronden gericht tegen de besluiten van 9 juni en 26 juni 2021. Het beroep is daarom (voor het overige) ongegrond.
12. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van de beroepsprocedure, omdat verweerder (pas) in zijn besluit van 25 juni 2021 niet meer aan eiser tegenwerpt dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde. De proceskosten zijn berekend conform het Besluit proceskosten bestuursrecht en begroot op € 1.496,-. Hierbij is uitgegaan van 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,-.
zaaknummer: NL21.8952 5

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het besluit van 9 juni 2021 niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het onderdeel waarin aan eiser artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j van de
Vw wordt tegengeworpen;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 9 juni 2021 voor het overige ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 25 juni 2021 ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,- .
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M.
Janssens - Kleijn, griffier.
zaaknummer: NL21.8952 6
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
zaaknummer: NL21.8952 7
08 juli 2021
Mr. M.C. Verra
Rechter
Rechtbank Midden-Nederland
L.M. Janssens - Kleijn
Griffier
Rechtbank Midden-Nederland

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 31, eerste lid van de Vw en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j van de Vw. 2 Artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw.
2.Algemeen ambtsbericht Turkije maart 2021, paragraaf 3.3. Vrijheid van meningsuiting en mediavrijheid.