ECLI:NL:RBDHA:2021:16945

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.15747
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Georgische eisers afgewezen als kennelijk ongegrond, rechtbank oordeelt dat verweerder niet heeft voldaan aan eerdere rechterlijke opdracht

In deze zaak hebben eisers, afkomstig uit Georgië, asiel aangevraagd in Nederland. Hun aanvragen zijn op 28 september 2021 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 17 november 2021 uitspraak deed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere uitspraak van 24 augustus 2020, waarin de rechtbank verweerder opdroeg om nieuwe besluiten te nemen, niet correct is opgevolgd. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de geloofwaardigheid van de verklaringen van eisers en de relevante externe informatie, zoals de situatie in Georgië en de rol van de veiligheidsdienst. De rechtbank heeft de eerdere afwijzing van de asielaanvragen vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank benadrukt dat er weinig tot geen aanknopingspunten zijn om de aanvragen opnieuw af te wijzen. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eisers toegewezen, vastgesteld op € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummers: NL21.15747
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2021 in de zaken tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum 1] 1982, V-nummer: [V-nummer 1] , eiser

[eiseres 1] ,geboren op [geboortedatum 2] 1977, V-nummer: [V-nummer 2] , eiseres 1
[eiseres 2] ,geboren op [geboortedatum 3] 2007, V-nummer: [V-nummer 3] , eiseres 2
[eiseres 3] ,geboren op [geboortedatum 4] 2011, V-nummer: [V-nummer 4] , eiseres 3 hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. H. Postma), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvragen van eisers van 18 mei 2019 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 3 november 2021 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Totosashvili. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding

1. Eisers hebben de Georgische nationaliteit. Zij zijn op 18 mei 2019 Nederland ingereisd en op diezelfde datum hebben zij de asielaanvragen ingediend. Op 24 mei 2019 hebben de gehoren ‘veilig land van herkomst’ plaatsgevonden. Verweerder heeft vervolgens de aanvragen afgewezen als kennelijk ongegrond. Eisers zijn hiertegen in beroep gegaan. Bij uitspraak van 8 juli 2019 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, het beroep van eisers gegrond verklaard (NL19.12981 en NL 19.12983) en verweerder opgedragen om nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van de uitspraak. Op 17 oktober 2019 hebben naar aanleiding van de uitspraak aanvullende gehoren plaatsgevonden. Bij besluiten van
3 juni 2020 heeft verweerder de aanvragen van eisers nogmaals afgewezen. Eisers zijn hiertegen in beroep gegaan. Bij uitspraak van 24 augustus 2020 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Noord-Nederland, het beroep gegrond verklaard (NL20.12237 en
NL20.12238) en verweerder opgedragen om nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van de uitspraak. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft verweerder op 1 februari 2021 een aanvullende vragenlijst naar eisers gestuurd. Eisers hebben hier op 18 februari 2021 schriftelijk op gereageerd. Verweerder heeft hierna de asielaanvragen afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Het bestreden besluit
2. Het asielrelaas van eisers bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers;
Problemen van eiser met [A] en zijn handlangers van de Georgische veiligheidsdienst;
Ontslag van eiser vanwege problemen met [A] en zijn handlangers;
Misbruik van eiseres 1 door [A] en zijn handlangers.
Verweerder acht elementen 1 en 4 geloofwaardig. Elementen 2 en 3 worden niet geloofwaardig geacht. Verweerder overweegt daartoe dat geloofwaardig wordt bevonden dat de problemen zich hebben voorgedaan, maar niet wordt gevolgd dat [A] en zijn handlangers tot de Georgische veiligheidsdienst behoren en eiser door de veiligheidsdienst in de gaten werd gehouden. Verder wordt eiser niet gevolgd in zijn stelling dat er een causaal verband zou bestaan tussen zijn ontslag bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en zijn problemen met [A] en zijn handlangers. Tot slot heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat Georgië ten aanzien van hem persoonlijk zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en er voor hem geen mogelijkheid bestaat om voor deze problemen bescherming van de autoriteiten te krijgen. Gelet op het voorgaande, hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat Georgië in hun geval niet kan worden aangemerkt als een veilig land van herkomst.
3. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte niet heeft voldaan aan de opdracht die is meegegeven door de rechtbank in haar uitspraak van 24 augustus 2020. Hetgeen door de rechtbank in de uitspraak is overwogen staat in rechte vast. De hernieuwde besluitvorming door verweerder is niet conform de daarin gegeven opdracht. Door te overwegen dat [A] en zijn handlagers niet tot de veiligheidsdienst behoren en evenmin dat het ontslag van eiser hiermee verband houdt, heeft verweerder miskend dat de uitspraak van de rechtbank geen ruimte meer laat voor een ander oordeel over de geloofwaardigheid van de achtergrond van de daders. Daarnaast heeft verweerder, anders dan de rechtbank had opgedragen, in zijn beoordeling niet betrokken dat eiser als politieambtenaar werkzaam was voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken, waaronder zowel de politie als de veiligheidsdienst vallen, en het incident op 29 juni 2018 heeft geleid tot zijn ontslag. Tot slot heeft verweerder de overgelegde objectieve informatie niet in zijn besluitvorming betrokken door te stellen dat deze bronnen niet relevant zijn voor de situatie van eisers.
Opdracht aan verweerder met betrekking tot de beoordeling van de connectie tussen [A] en zijn handlangers met de veiligheidsdienst
4. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 24 augustus 2020 vastgesteld dat de volgende incidenten geloofwaardig worden geacht:
  • dat eiser op 29 juni 2018 door [A] en zijn handlangers is ontvoerd en mishandeld;
  • dat zij hem een valse getuigenis trachtten af laten te leggen tegen de voormalige minister van Binnenlandse Zaken tevens vicepremier van Georgië, [B] ;
  • dat eiser op 7 november 2018 is ontslagen als politieambtenaar bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken;
  • dat eiser op 15 november 2018 in elkaar werd geslagen en bedreigd door [A] en zijn handlangers en dat daarbij werd gerefereerd aan eisers ontslag;
  • dat eisers dochter [eiseres 2] getuige was van de mishandeling, haar mond door één van de handlangers met de hand dichtgehouden werd, waarna zij bewusteloos raakte;
  • dat op 3 maart 2019 eiser opnieuw werd ontvoerd en mishandeld door [A] en zijn handlangers;
  • dat eiseres 1 op 2 april 2019 door [A] en zijn handlangers is ontvoerd en door [A] bedreigd en verkracht is.
De rechtbank stelt vast dat verweerder tegen de bovengenoemde uitspraak geen hoger beroep heeft ingesteld, maar heeft besloten om een nieuw besluit te nemen. Daarmee heeft verweerder de geloofwaardigheid van de bovengenoemde incidenten geaccepteerd.
De connectie tussen [A] en zijn handlangers met de Georgische veiligheidsdienst
5. De rechtbank heeft in haar uitspraak tevens geoordeeld dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de connectie tussen [A] en zijn handlangers met de Georgische veiligheidsdienst niet enkel is gebaseerd op een aanname. Daardoor heeft verweerder zich bij de vorige besluitvorming ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk zouden hebben gemaakt dat [A] en zijn handlangers voor de veiligheidsdienst werken. Verweerder heeft de beoordeling opnieuw moeten doen met inachtneming van de hiervoor genoemde, geloofwaardig geachte, omstandigheden én het gegeven dat eiser onweersproken heeft verklaard dat [A] zijn werkpas heeft getoond, waaruit bleek dat hij werkzaam was voor de Georgische veiligheidsdienst. Verder heeft verweerder in zijn beoordeling moeten betrekken dat eiser onweersproken heeft verklaard dat [A] hem tijdens de mishandeling van 15 november 2018 heeft gezegd dat hij eerder gewaarschuwd was en dat zijn ontslag een cadeau van [A] was. 1 Tot slot heeft de rechtbank aan verweerder opgedragen om in de beoordeling van element 2 ook de door eisers overgelegde externe geloofwaardigheidsindicatoren te betrekken, waaronder de door eiser overgelegde informatie van Vluchtelingenwerk, waaruit blijkt dat onderzoek wordt gedaan naar door openbare ambtenaren begane misdrijven, waaronder foltering en andere vormen van mishandeling en dat deze misdrijven vaak onbestraft blijven.2
6. Verweerder acht geloofwaardig dat eiser op 29 juni 2018, 15 november 2018 en 3 maart 2019 door [A] en zijn handlangers is ontvoerd en in elkaar is geslagen. Verder wordt geloofwaardig geacht dat eiseres 1 op 2 april 2019 door [A] en zijn handlangers is ontvoerd, bedreigd en verkracht. Verweerder handhaaft echter zijn eerdere conclusie dat niet geloofwaardig wordt geacht dat [A] en zijn handlangers tot de veiligheidsdienst behoren. Verweerder verwijst hiervoor naar het gehoor ‘veilig land van herkomst’ van
24 mei 2019 en de correcties en aanvullingen daarop, waarin eiser heeft verklaard dat hij een valse getuigenis moest afleggen tegen [B] over een demonstratie die heeft plaatsgevonden op 7 november 2007. Eiser heeft namelijk ook verklaard dat [B] zelfs zonder zijn verklaring gevangen wordt gehouden en niet vrijkomt.
Verweerder ziet daarom niet in waarom eiser vier jaar na de veroordeling van [B] nog benaderd zou worden om een valse getuigenis af te leggen waardoor [B]
1. Zie punt 4.4 van de uitspraak van 24 augustus 2020.
2 Zie punt 4.5 van bovengenoemde uitspraak.
[B] langer in de gevangenis zou blijven zitten. Verder ziet verweerder niet in waarom specifiek eiser daar de aangewezen persoon zou zijn voor het afleggen van een belastende verklaring, aangezien de afdeling op het Ministerie waar eiser werkte geen werkzaamheden verrichtte rondom de demonstratie van 7 november 2007. Dit doet volgens verweerder afbreuk aan de connectie tussen [A] en zijn handlangers met de veiligheidsdienst. Verweerder heeft ter zitting toegelicht geloofwaardig te achten dat [A] en zijn handlangers eiser trachtten een valse verklaring af te leggen tegen [B] , maar dat de aanleiding van dit incident niet wordt gevolgd en het afbreuk doet aan de connectie tussen [A] en zijn handlagers met de veiligheidsdienst.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het voorgaande in deze stand van procedure niet meer aan eisers heeft mogen tegenwerpen, aangezien de aanleiding van dit incident in alle voorgaande besluitvorming van verweerder onbesproken is gebleven. De door verweerder nu ongeloofwaardig geachte aanleiding tot het incident, terwijl het incident zelf wel geloofwaardig is bevonden, kan daarom geen reden zijn voor afbreuk aan de geloofwaardigheid van de connectie tussen [A] en zijn handlangers met de veiligheidsdienst. Dit levert een zorgvuldigheidsgebrek op.
8. Zoals in punt 5 is weergegeven, heeft de rechtbank in de uitspraak van
24 augustus 2020 geoordeeld dat eiser onweersproken heeft verklaard dat [A] zijn werkpas heeft getoond, waaruit bleek dat hij werkzaam was voor de Georgische veiligheidsdienst, en dat verweerder dit moet betrekken in zijn besluitvorming. Verweerder overweegt dat dit gegeven door eiseres is bevestigd in haar verklaringen, maar werpt vervolgens in de huidige besluitvorming (het voornemen) van eiser tegen dat het feit dát [A] een werkpas heeft laten zien, nog niet betekent dat hij de daadwerkelijke eigenaar is van de pas. Naar het oordeel van de rechtbank tornt verweerder met deze redenatie aan de eerdere vaststelling van eisers verklaring door de rechtbank en geeft hij geen gehoor aan de opdracht zoals verwoord in de uitspraak van 24 augustus 2020.
Verweerder heeft deze redenatie ten onrechte meegewogen in zijn beoordeling en deze kan daarom geen reden zijn voor afbreuk aan de geloofwaardigheid van de connectie tussen [A] en zijn handlangers met de veiligheidsdienst. Daarnaast heeft verweerder in zijn beoordeling ten onrechte niet meegewogen dat eiser onweersproken heeft verklaard dat [A] hem tijdens de mishandeling op 15 november 2018 heeft gezegd dat eiser eerder gewaarschuwd was en zijn ontslag een cadeau van [A] was. Verder heeft verweerder de externe geloofwaardigheidsindicatoren, waaronder de informatie van Vluchtelingenwerk, ten onrechte niet expliciet in zijn beoordeling betrokken, zoals was opgedragen door de rechtbank. Dit alles levert ook zorgvuldigheidsgebreken op.
9. Gelet op al het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet heeft voldaan aan de ten uitvoer legging van de uitspraak van de rechtbank van 24 augustus 2020 en is sprake van een onzorgvuldige besluitvorming. De gevolgen hiervan zal de rechtbank in haar eindconclusie bespreken.
Overige omstandigheden
10. Verweerder heeft in het voornemen overige omstandigheden beschreven die maken dat niet geloofwaardig wordt geacht dat eiser bedreigd werd en in de gaten werd gehouden door personen van de veiligheidsdienst. Volgens verweerder strookt het feit dat eisers zonder problemen en met een eigen, voor de kinderen net verkregen, paspoort op legale wijze Georgië hebben kunnen verlaten niet met de verklaring van eiser dat hij problemen zou
hebben ondervonden met personen van de veiligheidsdienst en dat zij in de gaten werden gehouden. Verder vindt verweerder het bevreemdend dat eiser tussen de incidenten op 29 juni 2018, 15 november 2018 en 3 maart 2019 niet is lastiggevallen, aangezien dit niet strookt met de verklaring van eiser dat hij continu in de gaten werd gehouden door de veiligheidsdienst.
11. Naar het oordeel van de rechtbank speculeert verweerder ten onrechte dat de Georgische veiligheidsdienst betrokken is bij de afgifte van paspoorten. Eiser heeft namelijk verklaard en ter zitting nogmaals toegelicht dat de door [A] en zijn handlangers veroorzaakte incidenten op een illegale, en dus niet officiële, wijze zijn begaan en dat dit kan verklaren waarom eiser(s) niet op een legale en formele opsporingslijst staa(n/t). Volgens de rechtbank heeft eiser met die verklaring aannemelijk gemaakt dat hij de paspoorten voor de kinderen heeft kunnen krijgen en het land heeft kunnen verlaten, zonder problemen te hebben ondervonden met de autoriteiten, meer in het bijzonder die zijn belast met de grensbewaking, zoals de douane. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat eiser niet heeft verklaard continu in de gaten te worden gehouden door de veiligheidsdienst, maar enkel dat eiser en zijn gezin in de gaten werden gehouden. Daarbij acht de rechtbank tevens van belang dat het “in de gaten houden” iets wezenlijks anders is dan het “lastigvallen”. De stellingen van verweerder houden daarom geen stand.
12. Verder wekt het bij verweerder bevreemding dat [A] en zijn handlangers eiseres op 2 april 2019 hebben ontvoerd en bedreigd met als doel druk uit te oefenen op eiser, terwijl eiser een maand eerder, tijdens het incident op 3 maart 2019, tegen [A] en zijn handlangers heeft toegezegd een valse getuigenis af te leggen tegen [B] . Hierop antwoordde [A] volgens eiser namelijk dat binnenkort contact met eiser zou worden opgenomen voor het afleggen van zijn verklaring. Verweerder ziet niet in waarom eiser onder deze omstandigheden niet al voor het incident op 2 april 2019 een getuigenis heeft moeten afleggen. Ook werpt verweerder tegen dat het bevreemding wekt dat, nu eiser heeft aangegeven een verklaring af te gaan leggen, [A] en zijn handlangers vervolgens eiseres 1 ontvoeren en bedreigen met als doel om eiser alsnog een verklaring af te laten leggen. Deze argumenten zijn niet door eisers bestreden. Naar het oordeel van de rechtbank blijven deze argumenten echter niet overeind omdat het enkel bevreemdend vinden naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende is om het tegen te werpen in een geloofwaardigheidsbeoordeling zoals hier aan de orde.
13. Daarnaast ziet verweerder niet in dat, wanneer [A] en zijn handlangers voor de veiligheidsdienst zouden werken, zij eiser tot tweemaal toe zouden ontvoeren en in elkaar zouden slaan, en zijn vrouw zouden ontvoeren, zonder enig resultaat te boeken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij deze tegengeworpen omstandigheid geen blijk te hebben gegeven van een idee over de manier waarop de valse verklaring door eiser afgelegd had moeten gaan worden. Uit het gehoor ‘veilig land van herkomst’ en het aanvullend gehoor van 17 oktober 2019 blijkt namelijk niet dat verweerder dit aan eiser heeft gevraagd, noch de vraag heeft gesteld waarom eiser denkt dat [A] en zijn handlangers het tot zo ver hebben laten komen. Verweerder heeft na de rechterlijke uitspraak op 24 augustus 2020 een schriftelijke ronde gehouden met nadere vragen, waarin verweerder ook geen
verduidelijking heeft gevraagd hieromtrent. Het standpunt van verweerder houdt daarom geen stand.
14. Verweerder acht verder niet aannemelijk dat eiser zonder problemen de paspoorten van
zijn kinderen kon aanvragen en verkrijgen terwijl de veiligheidsdienst hem in de gaten zou houden. Dit strookt namelijk niet met eisers verklaring dat hij niet naar officiële instanties, de rechtbank en het Openbaar Ministerie kon gaan om te klagen over de incidenten, omdat de veiligheidsdienst alles controleert in Georgië. Dit doet volgens verweerder afbreuk aan de verklaring van eiser dat de veiligheidsdienst hem overal in de gaten zou houden en hem zou controleren. Naar het oordeel van de rechtbank doet het feit dat eiser via een spoedprocedure paspoorten van zijn kinderen kon verkrijgen, niet af aan de verklaring van eiser dat hij geen hulp kon zoeken bij de autoriteiten. De rechtbank heeft in punt 10 overwogen dat niet vaststaat dat de Georgische veiligheidsdienst betrokken is bij de afgifte van de paspoorten. Omdat tevens niet vaststaat dat eisers overal in de gaten werden gehouden, gaat de stelling van verweerder dat het bevreemdend is dat eiser vliegtickets heeft kunnen kopen, ook niet op.
15. Tot slot heeft verweerder in dit kader overwogen dat eiser niet wordt gevolgd in zijn verklaringen dat hij een gesprek heeft gehad met de ombudsvrouw en de voorzitter van de orde van advocaten. Verweerder acht het opmerkelijk dat eiser op korte termijn een gesprek met hen zou hebben gevoerd, gelet op de hoge functie van deze personen. Daarnaast ligt het niet in rede dat de ombudsvrouw tegen eiser heeft gezegd dat het voor haar een te groot risico zou zijn om tegen de overheid de strijd aan te gaan en zij dit risico niet wilde nemen. Het is de functie en taak van een ombudsvrouw om als onpartijdige klachtbehandelaar onderzoek te verrichten naar de rechtmatigheid van gedragingen van overheden. Verweerder verwijst naar het rapport “Reform of the security service in Georgia: results and challenges” uit 2018, waaruit blijkt dat de ombudsvrouw een sleutelpositie heeft in het toezicht houden op de veiligheidsdienst. Daarnaast staat er een opsomming van reacties van de ombudsvrouw op overtredingen door de staatsveiligheidsdienst. Niet wordt ingezien waarom de ombudsvrouw de klacht van eiser niet in behandeling heeft willen nemen.
16. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de verklaringen van eiser hieromtrent niet aannemelijk zijn. De rechtbank acht van belang dat eiser in zijn schriftelijk reactie van 18 februari 2021 op verweerders nadere vragen heeft verklaard hoe hij op korte termijn een afspraak heeft kunnen maken met de ombudsvrouw. Een vriend van eiser, [C] , is bevriend met de ombudsvrouw en hij heeft geregeld dat eiser en de ombudsvrouw op korte termijn konden afspreken. Verweerder is hier in de besluitvorming ten onrechte geheel aan voorbij gegaan. Verder verklaart eiser in die schriftelijke beantwoording van de nadere vragen hoe het gesprek met de ombudsvrouw heeft plaatsgevonden en dat zij heeft gezegd niets te durven ondernemen vanwege de politieke gevoeligheid van de zaak. Zij zou dan problemen krijgen, aangezien de regering en de veiligheidsdienst samenwerken. Ondanks dat verweerder niet aannemelijk acht dat de ombudsvrouw het niet aan zou durven om de klacht van eiser in behandeling te nemen, betekent dit naar het oordeel van de rechtbank niet dat niet geloofwaardig kan worden geacht dat de ombudsvrouw dat wel tegen eiser kan hebben gezegd. Uit het rapport waar verweerder naar verwijst, blijkt weliswaar dat de ombudsvrouw een speciaal mandaat heeft tot het doen van onderzoek naar klachten die zich kunnen uitstrekken over alle overheidsinstanties, waaronder de veiligheidsdiensten. Maar het rapport ziet op de periode 2015 tot en met 2017, terwijl de geloofwaardige geachte incidenten in 2019 hebben plaatsgevonden. Verder wordt in het rapport weergegeven hoe het systeem van de veiligheidsdiensten in Georgië is hervormd, met andere woorden hoe het zou behoren te werken. Niet blijkt dat het in praktijk ook zo werkt. Uit het rapport blijkt verder niet, zoals verweerder stelt, dat er een opsomming wordt gegeven van reacties van de ombudsvrouw op
overtredingen van de veiligheidsdienst, in het rapport worden slechts de mogelijke reacties hierop weergegeven die van aanbevelende aard zijn. Hier komt bij dat uit het rapport “USDOS, 2020 human rights report: Georgia” van 30 maart 2021, waar eisers naar hebben verwezen, blijkt dat de Public Defender’s Office (waar de ombudsvrouw onder valt) aan de Rijksinspecteur heeft gevraagd om 40 zaken van vermeende mensenrechtenschendingen van personeel van het Ministerie van Binnenlandse zaken, gevangenissen en het Ministerie van Justitie, gepleegd door overheidsinstanties te onderzoeken. De rechtbank merkt hierover op dat deze zaken dus niet zien op vermeende mensenrechtenschendingen door de veiligheidsdienst. Uit het rapport blijkt verder dat de Rijksinspecteur 256 zaken heeft geopend, waarvan er maar elf zaken zagen op het verzoek van de Public Defender om 40 zaken te onderzoeken. Vijf van die elf zaken zijn doorgestuurd naar andere inspectieorganen en in vier andere zaken heeft de inspecteur geen mensenschendingen ontdekt. Van de elf zaken waarin de Public Defender verzocht heeft onderzoek te doen, wordt er nog maar naar één daadwerkelijk onderzoek gedaan. Met deze weergave van de uitwerking van de op papier lange arme van de Ombudsman, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gesteld waarom niet aannemelijk wordt geacht dat de ombudsvrouw de klacht van eiser niet in behandeling heeft willen nemen. Uit de rapporten blijkt immers niet dat het indienen van een klacht bij de ombudsvrouw tot bescherming kan leiden.
17. Gelet op het voorgaande blijft, met betrekking tot de overige omstandigheden die volgens verweerder de connectie tussen [A] en zijn handlangers met de veiligheidsdienst weerleggen, geen argument van verweerder overeind. Eisers betoog slaagt daarom. De gevolgen hiervan zal de rechtbank in haar eindconclusie bespreken.
Het ontslag van eiser
18. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser er niet in is geslaagd om met zijn verklaringen aannemelijk te maken dat sprake is van een causaal verband tussen zijn ontslag bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en zijn problemen met [A] en zijn handlangers, dan wel met de veiligheidsdienst. Verweerder overweegt hiertoe allereerst dat eiser niet overeenkomende verklaringen heeft afgelegd over de dag waarop hij zijn ontslagbrief heeft getekend. Zijn verklaringen in het aanvullend gehoor van 17 oktober 2019 komen niet overeen met zijn verklaring in zijn aanvullende gronden van beroep van
24 juni 2019. In het aanvullend gehoor van 17 oktober 2019 heeft eiser verklaard dat hij in zijn ontslagbrief heeft opgeschreven wat er aan hem werd gedicteerd door een medewerker van personeelszaken, waarop betrokkene de brief heeft ondertekend met zijn handtekening. Verder heeft eiser aangegeven dat er geen vragen werden gesteld en dat er geen mondelinge uitleg werd gegeven waarom hij zijn ontslag moest indienen. In de aanvullende beroepsgronden van 24 juni 2019 heeft eiser verklaard dat hij op 5 juli 2018 door zijn leidinggevende, [D] , naar de HR-afdeling is gebracht en dat deze tegen de medewerkers zei dat eiser op bevel van hogerhand zijn werk moest neerleggen. Op eisers vraag “waarom?”, heeft niemand antwoord gegeven.
19. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat er sprake is van ongerijmde verklaringen, aangezien de aangehaalde verklaringen niet zien op dezelfde situatie. Daar waar verweerder stelt dat eiser heeft verklaard dat er bij het tekenen van de ontslagbrief geen vragen zijn gesteld door wie dan ook, leidt de rechtbank uit het rapport van het aanvullend gehoor af dat dit antwoord van eiser ziet op de vraag of eiser naar aanleiding van zijn ontslag en het niet vermelden van een reden op de ontslagbrief, nog vragen heeft gekregen van het Ministerie of van personeelszaken. De
verklaring van eiser in de aanvullende beroepsgronden, ziet op de situatie dat hem geen mondelinge uitleg werd gegeven na het indienen van zijn ontslag en dus niet tijdens het ondertekenen van de ontslagbrief.
20. Daarnaast ziet verweerder niet in waarom eiser niet actief heeft doorgevraagd naar de reden van zijn ontslag en waarom hij een ontslagbrief moest tekenen, te meer nu hij zelf heeft verklaard dat zijn ontslag niet overeenkomt met de gebruikelijke wijze van ontslag van ambtenaren in Georgië. De rechtbank kan deze redenering van verweerder niet volgen en oordeelt als volgt. Het staat vast dat eiser op 29 juni 2018 door [A] en zijn handlangers is ontvoerd en mishandeld. Eiser heeft in het aanvullend gehoor van 17 oktober 2019 onweersproken verklaard dat hij met de directeur van het departement had gesproken over zijn problemen. Vervolgens werd eiser op zijn eerstvolgende werkdag naar een kamer geleid door twee medewerkers van personeelszaken, waar eiser werd verteld dat hij op bevel van de directeur zijn ontslagbrief moest schrijven. Ook dit is onweersproken door verweerder. De rechtbank acht het aannemelijk dat het eiser op dat moment duidelijk werd dat hij geen hulp zou krijgen van de directeur van het departement. De rechtbank acht het begrijpelijk
dat eiser niet heeft doorgevraagd naar de reden van zijn ontslag. De rechtbank heeft immers in haar uitspraak van 24 augustus 2020 overwogen3 dat verweerder dient te betrekken dat eiser werkzaam was als politieambtenaar en dat hij zich na het incident op 29 juni 2018 tot zijn leidinggevende heeft gewend op het Ministerie van Buitenlandse Zaken, waaronder zowel de politie als de veiligheidsdienst vallen, alsmede het feit dat het gesprek met zijn leidinggeven resulteerde in zijn ontslag. De rechtbank weegt dit gegeven, alsmede het feit dat eiser geen antwoord kreeg op de vraag waarom hij zijn ontslagbrief moest schrijven, mee in het licht van de beoordeling van de geloofwaardigheid van het causale verband tussen zijn ontslag en zijn problemen met [A] en zijn handlangers, dan wel met de veiligheidsdienst. Gelet op het voorgaande, heeft verweerder zich tevens ten onrechte op het standpunt gesteld dat van eiser verwacht mag worden dat hij een kopie van zijn ontslagbrief zou hebben gevraagd aangezien de rechtbank begrijpelijk acht dat eiser dat, onder de gegeven omstandigheden, niet heeft gedaan.
21. Verder acht verweerder het bevreemdend dat eiser op 5 juli 2018 zijn ontslagbrief zou hebben ingediend, vervolgens nog twee maanden doorbetaald werd en zijn ontslag pas vier maanden later, op 7 november 2018, definitief is geworden. Daarnaast vindt verweerder het opmerkelijk dat in het bevel van ontslag van 7 november 2018 de datum van de ontslagbrief van 5 juli 2018 niet is benoemd. De rechtbank acht het, gelet op de verklaringen van eiser, niet bevreemdend dat het vier maanden heeft geduurd tot het ontslag van eiser definitief is geworden. Eiser heeft namelijk verklaard dat zijn verzoek tot ontslag via de directeur van het departement naar de minister van Binnenlandse Zaken werd gestuurd. De minister moest vervolgens de ontslagbrief goedkeuren en dit weer terugsturen naar eiser. Dat daar een periode van vier maanden overheen is gegaan, acht de rechtbank niet bevreemdingwekkend. De doorbetaling van eiser van twee maanden, waarvan verweerder in het eerdere voornemen van 24 maart 2020 stelde dat het vier maanden betrof, blijkt niet uit de stukken in het dossier. De rechtbank volgt deze stelling van verweerder daarom niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het echter wel bevreemdend mogen achten dat in het bevel van ontslag geen woord staat over de datum 5 juli 2018, de dag waarom eiser zijn ontslagbrief heeft ingediend. Het bevel van ontslag is immers op grond van de ontslagbrief
3 Weliswaar in het kader van de beoordeling ‘veilig land van herkomst’, maar de opdracht aan
verweerder is ook hier relevant.
van 5 juli 2018 opgemaakt. Dit standpunt van verweerder blijft overeind.
22. Tot slot stelt verweerder zich in dit kader op het standpunt dat het opmerkelijk is dat eiser niet in beroep is gegaan tegen het bevel tot ontslag, te meer nu eiser heeft verklaard een juridische opleiding te hebben gevolgd en daarom op de hoogte was van de juridische mogelijkheden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat van eiser mag worden verwacht alle (juridische) mogelijkheden
binnen zijn bereik uit te putten, alvorens zijn land te verlaten. Uit de door eiser overgelegde externe geloofwaardigheidsindicatoren blijkt dat de door openbare ambtenaren begane misdrijven straffeloos blijven of onderzoeken niet worden afgerond. Tevens volgt uit de bronnen dat onafhankelijke organisaties grote zorgen uiten over een gebrek aan rechterlijke onafhankelijkheid in Georgië. De rechtbank acht het daarom niet onbegrijpelijk dat eiser geen vertrouwen had in het starten van een beroepsprocedure tegen het bevel van ontslag.
23. Het betoog van eisers slaagt. De rechtbank heeft geoordeeld welke standpunten van verweerder niet gehandhaafd kunnen worden. Verweerder kan enkel opnieuw in zijn beoordeling betrekken dat in het bevel van ontslag niet is gerefereerd aan de ontslagbrief van eiser van 5 juli 2018. Naar het oordeel van de rechtbank is dit enkele gegeven onvoldoende om te concluderen dat er geen sprake is van een causaal verband tussen het ontslag van eiser bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en zijn problemen met [A] en zijn handlangers, dan wel met de veiligheidsdienst.
Veilig land van herkomst
24. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 24 augustus 2020 geoordeeld dat verweerder in dit kader in zijn besluitvorming dient te betrekken dat eiser werkzaam was als politieambtenaar en hij zich na het incident op 29 juni 2018 tot zijn leidinggevende heeft gewend op het Ministerie van Binnenlandse Zaken, waaronder zowel de politie als de veiligheidsdienst vallen, en het gesprek met zijn leidinggevende resulteerde in zijn ontslag. Verder dient verweerder te betrekken dat uit de overgelegde informatie van Vluchtelingenwerk volgt dat de misdrijven van openbare ambtenaren vaak onbestraft blijven.
25. De rechtbank stelt vast dat uit paragraaf C2/7.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) volgt dat Georgië wordt beschouwd als een veilig land van herkomst. Op 6 mei 2021 heeft een herbeoordeling plaatsgevonden, waarin is geconcludeerd dat de aanwijzing van Georgië als veilig land van herkomst, met uitzondering van de gebieden die niet onder de effectieve controle van de centrale autoriteiten staan, en met verhoogde voor de mogelijkheid dat dit anders kan liggen als het gaat om LHBTI’s, wordt voortgezet.
26. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat Georgië in hun geval niet kan worden aangemerkt als een veilig land van herkomst. Allereerst acht verweerder niet aannemelijk dat eiser problemen heeft ondervonden met personen van de veiligheidsdienst. Eiser had daarom bescherming kunnen inroepen tegen [A] en zijn handlangers, nu het causale verband met de veiligheidsdienst niet aannemelijk is gemaakt. De inhoud van de door eisers overgelegde externe geloofwaardigheidsindicatoren zijn daarom niet relevant voor de situatie van eiser. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bescherming heeft proberen in te roepen bij de ombudsvrouw en de voorzitter van de orde van advocaten. Aangezien niet aannemelijk wordt geacht dat er een connectie is tussen [A] en zijn handlangers met de
veiligheidsdienst, had eiser zich kunnen wenden tot de rechtbank of het Openbaar Ministerie om bescherming te vragen. Niet is gebleken dat de hogere autoriteiten eiser niet willen of kunnen beschermen.
27. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat Georgië in hun geval niet kan worden aangemerkt als een veilig land van herkomst. De rechtbank constateert dat verweerder niet heeft voldaan aan de opdracht zoals die aan hem is meegegeven in de uitspraak van 24 augustus 2020 door niet in zijn besluitvorming te betrekken dat eiser werkzaam was als politieambtenaar en zich na het incident op 29 juni 2019 tot zijn leidinggevende heeft gewend op het Ministerie van Binnenlandse Zaken, dat resulteerde in zijn ontslag. De stelling van verweerder dat niet is gebleken dat de (hogere) autoriteiten in Georgië eiser niet willen of kunnen beschermen, is daarom onjuist. Daarnaast heeft eiser de externe geloofwaardigheidsindicatoren onvoldoende in zijn besluitvorming betrokken. Gelet op hetgeen de rechtbank eerder heeft overwogen in deze uitspraak over de connectie van [A] en zijn handlangers met de veiligheidsdienst, de externe geloofwaardigheidsindicatoren en het mislukken van het inroepen van bescherming bij zowel de ombudsvrouw als de rechtbank en het Openbaar Ministerie, heeft verweerder niet zonder meer kunnen concluderen dat Georgië voor eisers kan worden aangemerkt als een veilig land van herkomst. Er is daarom sprake van een motiveringsgebrek.
Conclusie
28. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht en draagt verweerder op om een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij dient verweerder een nieuwe beoordeling te maken met betrekking tot de connectie tussen [A] en zijn handlangers met de veiligheidsdienst en het causale verband tussen het ontslag van eiser en zijn problemen met [A] en zijn handlangers, dan wel met de veiligheidsdienst. Verweerder mag daarbij, gelet op de stand waarin deze procedure zich bevindt, geen nieuwe omstandigheden betrekken, maar dient zijn beoordeling te baseren op datgene waar de rechtbank in deze uitspraak over heeft geoordeeld. Aan de hand van die conclusie dient verweerder opnieuw te beoordelen of Georgië voor eisers kan worden aangemerkt als een veilig land van herkomst. Gelet op de voorgaande falende besluitvorming en het feit dat de beslistermijn van 21 maanden inmiddels met negen maanden fors is overschreden, alsmede het feit dat er minderjarige kinderen in het spel zijn waarvan de rechtbank zich kan voorstellen dat zij secundair gevictimiseerd worden door de besluitvorming van verweerder, draagt de rechtbank verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. De rechtbank geeft verweerder mee dat, gelet op alles wat is overwogen, verweerder weinig tot geen aanknopingspunten meer heeft om de aanvragen van eisers af te wijzen.
29. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. Z.E.M. van der Maas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.