ECLI:NL:RBDHA:2021:16953

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.11435
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Ivoriaanse nationaliteit met miscommunicatie tijdens gehoor

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Ivoriaanse nationaliteit. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing onzorgvuldig tot stand was gekomen, voornamelijk vanwege miscommunicatie tijdens het gehoor. Eiser had verklaard dat hij in zijn moedertaal gehoord wilde worden, maar dit was niet gebeurd. De rechtbank stelde vast dat de IND-medewerker onvoldoende had doorgevraagd en niet adequaat had gereageerd op de taalproblemen die zich tijdens het gehoor voordeden. Dit leidde tot een zorgvuldigheidsgebrek in de besluitvorming. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiser gegrond was en vernietigde het bestreden besluit. De Staatssecretaris werd opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank benadrukte dat eiser opnieuw gehoord moest worden. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.11435
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2021 in de zaak tussen
[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1988, van Ivoriaanse nationaliteit, eiser
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. L. Sinoo),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen D. Schmitz. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Asielrelaas
1. In het rapport van het nader gehoor staat de volgende samenvatting. Eiser heeft verklaard dat hij tot de stam [naam] hoort. Eiser is opgegroeid in [plaats] , in het westen van de Ivoorkust. In 2002 zijn bij een rebellenopstand zijn ouders omgekomen. Eiser heeft de Ivoorkust kunnen ontvluchten naar Liberia, samen met zijn zus. Na een aantal maanden is betrokkene teruggegaan naar [plaats] en heeft hij samen met zijn zus in het ouderlijk huis gewoond. De zus van betrokkene is in 2010 de Ivoorkust ontvlucht en naar Nederland vertrokken. Betrokkene heeft in 2016 de Ivoorkust verlaten om naar zijn zus in Nederland te gaan. Betrokkene is in handen gekomen van een mensensmokkelaar die ervoor gezorgd heeft dat betrokkene twee jaar in Libië heeft vastgezeten en gewerkt heeft als slaaf. Uiteindelijk heeft betrokkene weg kunnen komen uit Libië en is hij in november 2018 via Spanje Europa binnengekomen. In januari 2019 is betrokkene Nederland in gereisd.
Bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst.
2. Dood ouders.
Verweerder acht beide elementen geloofwaardig. Eiser kan volgens verweerder niet worden aangemerkt als vluchteling. Eiser heeft volgens verweerder verklaard geen problemen te hebben gehad vanwege zijn geloof, politieke overtuiging, dan wel vanwege het verrichten van activiteiten voor (of het behoren tot) enige politieke of maatschappelijke organisatie, het behoren tot een sociale groep, etnische afkomst of nationaliteit. Ook heeft hij verklaard dat hij niet wordt gezocht door de autoriteiten. De dood van zijn ouders is niet de reden geweest dat eiser de Ivoorkust langdurig heeft verlaten. Verder heeft hij ook niet verklaard zelf nog voor de rebellen te vrezen. Niet gebleken is dat eiser te vrezen heeft van een op hem persoonlijk gerichte negatieve aandacht van de autoriteiten. Verder kon eiser de Ivoorkust in- en uitreizen zo volgt uit zijn verklaringen waaruit ook volgt dat hij niet persoonlijk in de belangstelling stond van de autoriteiten. Eiser kan ook niet concretiseren welke problemen hij ondervindt die tot ernstige schade zouden leiden.
Verweerder overweegt verder dat eiser niet kenbaar heeft gemaakt in de correcties en aanvullingen wanneer hij niet heeft kunnen verklaren vanwege de Franse taal. De omstandigheid dat eiser manifestaties heeft bijgewoond is pas bij de zienswijze aangevoerd, waardoor het te laat is aangevoerd en dus niet betrokken is bij de besluitvorming. Daarnaast is uit de gehoren niet gebleken dat de omstandigheid van het behoren tot de stam [naam] zal leiden tot vervolging of ernstige schade bij terugkeer naar de Ivoorkust.
In het kader van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en
de fundamentele vrijheden (EVRM) overweegt verweerder dat er geen reden is om een vergunning te verlenen omdat geen sprake is van beschermenswaardig familieleven of privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
Gehoor in de Franse taal
3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord in zijn eigen moedertaal. In het bestreden besluit wordt erkend dat er verwarring ontstond die voort leek te komen uit de taal. Dat dit niet is gemeld in de correcties en aanvullingen is niet relevant. Het blijkt immers uit het rapport van het nader gehoor. Bovendien zag verweerder ook reden om aanvullend te horen. Tijdens het aanvullend gehoor heeft eiser niet de gelegenheid gehad om zijn asielmotieven adequaat uit een te zetten. Verweerder heeft geen verklaring gegeven voor de omstandigheid dat eiser niet in zijn moedertaal is gehoord. Er is gehandeld in strijd met de Werkinstructie 2020/5 omdat niet is gebleken dat de ambtenaar iets heeft gedaan om de miscommunicatie tijdens het nader gehoor te onderzoeken of te verbeteren.
4.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder eiser in beginsel in de Franse taal mocht horen op basis van artikel 38 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en paragraaf C1/2.11 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Uit de Vc volgt dat de IND het uitgangspunt hanteert dat de vreemdeling wordt gehoord in een taal waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de vreemdeling die kan verstaan, waaronder onder meer wordt begrepen de officiële taal of één van de officiële talen van het gestelde land van herkomst van de vreemdeling. Een dergelijke taal is het Frans voor de Ivoorkust, aangezien dat de officiële taal is in dat land. In het aanmeldgehoor heeft eiser ook op pagina 2 gezegd dat hij het gesprek in het Frans wilde doen.
4.2.
4.3.
De rechtbank ziet echter wel dat de gehoren niet altijd goed zijn verlopen. Tijdens het eerste gehoor geeft de tolk aan op pagina 3: ‘Ik begrijp hem niet altijd.’ Daarop heeft de hoormedewerker aangegeven ‘Geen probleem, we gaan het gesprek gewoon afmaken.’ Na het eerste gehoor heeft eiser bij de correcties en aanvullingen aangegeven dat hij de Franse taal machtig is, maar wel voorkeur heeft om gehoord te worden in zijn moedertaal, het [naam] . Uit het nader gehoor blijkt dat eiser geen antwoord geeft op vragen die worden gesteld. Op de vraag of het klopt dat eiser ongeveer twee jaar gedwongen arbeid heeft uitgevoerd, antwoordt eiser bijvoorbeeld: ‘Toen ik in Ter Apel aankwam hebben de politieagenten mij gezien met veel angst. Daar hebben ze een foto van. Wat mijn mond binnenkwam, dat heb ik eruit gedaan.’1 Verderop wordt gevraagd hoe lang de rit duurde toen eiser naar Tajoura werd gebracht. Daarop heeft eiser geantwoord: ‘Ik had geen schoenen aan. We waren in Tripoli.’2 Deze antwoorden geven geen antwoord op de gestelde vragen. Daarnaast volgt uit het FMMU advies van 25 september 2020 dat eiser heeft aangegeven analfabeet te zijn. Het FMMU heeft geadviseerd om tijdens het gehoor gebruik te maken van enkelvoudige vraagstellingen en zo nodig de vraag te herhalen of toe te lichten. Gelet op deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, had verweerder conform zijn Werkinstructie 2020/5 moeten onderzoeken waar de miscommunicatie uit bestond, door de taal of door de omstandigheid dat eiser analfabeet is. In de werkinstructie staat immers: ‘Het is mogelijk dat een gesprek niet naar wens verloopt. Als bij de IND-medewerker de indruk ontstaat dat de tolk zijn taak niet naar behoren vervult of er problemen zijn in de communicatie, dan dient hij een pauze in te lassen en buiten de aanwezigheid van de vreemdeling met de tolk te bespreken wat niet
goed gaat en op welke wijze verbetering in de situatie aangebracht kan worden (dit laat onverlet dat een gesprek met een vreemdeling stroef kan verlopen terwijl de tolk zijn taak goed verricht).’
Verweerder heeft in strijd met zijn Werkinstructie gehandeld door niet te onderzoeken waar de miscommunicatie tijdens de gehoren uit bestond en of daarin verbetering aangebracht kon worden. Het nader gehoor dat plaatsvond op 13 januari 2021 wordt weliswaar later wel onderbroken en met een andere tolk op een andere datum voorgezet, maar de reden daarvan is gelegen in de omstandigheid dat het gelet op de tijd niet lukte om het gehoor op die dag af te krijgen en niet in de omstandigheid dat het gehoor niet goed verliep en daar onderzoek naar zal worden gedaan. Aan de besluitvorming kleeft daarom een zorgvuldigheidsgebrek, waardoor het beroep in zoverre gegrond is.
Verkeerde relevante elementen
5. Verder voert eiser aan dat verweerder in het voornemen is uitgegaan van verkeerde relevante elementen. Verweerder heeft in het voornemen niet betrokken dat eiser vanwege zijn stamafkomst gevaar loopt. In het bestreden besluit is dit ook erkend. Verweerder had daarom een nieuw voornemen moeten nemen. Eiser heeft in het nader gehoor aangegeven dat hij vanwege zijn stamafkomst gevaar loopt. Verweerder heeft hier ten onrechte niet op doorgevraagd. Ook heeft eiser niet kunnen verklaren over zijn politieke activiteiten. Hiervan heeft eiser in zijn zienswijze melding gemaakt en dat had verweerder als relevant element moeten meenemen in zijn besluitvorming.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder tijdens de gehoren onvoldoende heeft doorgevraagd, waardoor niet alle relevante elementen goed zijn geduid. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Op pagina 10 van het nader gehoor heeft eiser op de vraag of hij ooit zelf problemen heeft meegemaakt vanwege zijn etnische afkomst geantwoord: ‘Ja, van de
1. Zie pagina 8 van het verslag van het nader gehoor op 13 januari 2021.
2 Zie pagina 9 van het verslag van het nader gehoor op 13 januari 2021.
politieke weet iedereen, en Hollanders ook, dat onze etnische groep erg gedood is.’ Op de vraag erna, of eiser vanwege zijn etniciteit problemen heeft ervaren, heeft eiser geantwoord: ‘Toen ze erboven kwamen en de macht kregen, zijn ze begonnen met zoeken naar de [naam] .’ De IND-medewerker heeft niet verder gevraagd of eiser als gevolg van zijn etniciteit anders dan tijdens de oorlog persoonlijke problemen heeft ervaren. Dit terwijl in het voornemen wel staat dat eiser heeft verklaard geen problemen te hebben ondervonden vanwege zijn etnische afkomst. Dit uitgangspunt lijkt gelet op de gang van zaken tijdens het gehoor een aanname van verweerder. Verder merkt de hoormedewerker tijdens het nader gehoor op dat eiser heel gespannen wordt als er een vraag wordt gesteld over de autoriteiten en daarop geeft eiser het antwoord: ‘Wat er is gebeurd is niet rechtvaardig’. Ook daar wordt vervolgens niet op doorgevraagd. Eiser heeft verder op pagina 9 van het aanvullend nader gehoor verklaard dat hij waarschijnlijk gevangen is genomen omdat hij een [naam] is. Ook daarover heeft verweerder geen nadere vragen gesteld. In de samenvatting van het aanvullend nader gehoor is verder opgenomen dat eiser in 2016 zelf heeft besloten om de Ivoorkust te verlaten, terwijl uit de gehoren naar voren komt dat hij door een mensenhandelaar uit de gevangenis is gehaald en vervolgens is verkocht als slaaf en naar Libië is gebracht.
6.2.
Aangezien verweerder onvoldoende heeft doorgevraagd en niet alle relevante elementen voldoende heeft geduid, moet verweerder eiser opnieuw horen. Het standpunt van eiser over zijn politieke activiteiten kan verweerder dan meenemen in zijn beoordeling. Aan de beoordeling van de gronden die eiser verder heeft aangevoerd in het kader van artikel 8 van het EVRM komt de rechtbank niet toe nu verweerder eiser opnieuw zal moeten horen.
Conclusie
7. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel tot stand gekomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen aangezien verweerder eiser opnieuw zal moeten horen en een nieuw besluit zal moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Aangezien verweerder eiser opnieuw zal moeten horen, stelt de rechtbank hiervoor een termijn van acht weken.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken op:
en zal openbaar gemaakt worden door publicatie op www.rechtspraak.nl.

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
25 november 2021

Documentcode: [documentcode]