ECLI:NL:RBDHA:2021:16963

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
AWB 21/4724
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van middelenvereiste en gezinsleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om als familie- of gezinslid bij haar partner, referent, in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd echter afgewezen op basis van het niet voldoen aan het middelenvereiste. Verweerder stelde dat referent niet voldoende en duurzaam over middelen van bestaan beschikte, mede door inconsistenties in de door hem overgelegde gegevens over zijn dienstverband bij een koeriersbedrijf. Eiseres voerde aan dat referent wel degelijk voldeed aan het middelenvereiste en dat de inconsistenties het gevolg waren van administratieve fouten van de werkgever.

De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld op 8 november 2021, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had vastgesteld dat eiseres niet had aangetoond dat aan het middelenvereiste werd voldaan. De rechtbank concludeerde dat referent niet aannemelijk had gemaakt dat hij nog in dienst was bij het koeriersbedrijf en dat de overgelegde gegevens inconsistent waren. Daarnaast werd ook de vraag of er sprake was van gezinsleven tussen referent en zijn minderjarige kinderen besproken. De rechtbank oordeelde dat referent niet voldoende had onderbouwd dat er daadwerkelijk invulling werd gegeven aan de omgangsregeling met zijn kinderen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag om een mvv in stand bleef. De rechtbank wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/4724

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.S.K. Jap A Joe),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

In het besluit van 3 september 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf als familie-of gezinslid bij [referent] (referent)’ afgewezen.
In het besluit van 14 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2021 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Ook aanwezig was [referent] , de partner van eiseres en referent. Verweerder heeft laten weten niet bij de zitting aanwezig te zullen zijn.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is geboren op [1972] en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Referent, bij wie eiseres verblijf beoogt, is haar partner. Referent heeft drie kinderen met de Nederlandse nationaliteit met zijn ex-vrouw, van wie twee kinderen minderjarig zijn.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat niet is aangetoond dat referent zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan, zodat eiseres niet aan de voorwaarden van de gevraagde mvv voldoet. Er zijn inconsistenties met betrekking tot de door referent overgelegde gegevens over zijn dienstverband bij [koeriersbedrijf] , waardoor geen waarde kan worden gehecht aan dit dienstverband. Deze inconsistenties hebben betrekking op de urenregistratie van de gewerkte uren, het bijgeschreven nettoloon dat niet overeenkomt met bijbehorende loonstroken, de wijze waarop referent het salaris ontvangt en het ontbreken van gegevens over de uitbetaling van vakantiegeld in de maand juni van het jaar 2019. Bovendien blijkt dat het dienstverband van referent op 1 februari 2021 is beëindigd en niet is gebleken dat referent ergens anders een dienstverband is aangegaan of referent op een andere wijze beschikt over inkomen dat zelfstandig, voldoende en duurzaam is. Verder kan volgens verweerder niet worden vastgesteld dat tussen eiseres en referent daadwerkelijk sprake is van een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk en is ook niet gebleken dat geen sprake is van een schijnhuwelijk. Ten slotte heeft verweerder, ondanks dat niet van gezinsleven wordt uitgegaan tussen referent en zijn twee minderjarige kinderen, een belangenafweging gemaakt in het kader van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en dit in het nadeel van eiseres en referent laten uitvallen.
Middelenvereiste
3. Eiseres is het niet eens met deze beslissing en voert aan dat referent wel voldoet aan het middelenvereiste en dat van inconsistenties geen sprake is. De salariëring van referent vindt niet plaats op basis van gemaakte uren, maar op basis van gemaakte stops. Verder ontvangt referent elke maand hetzelfde bedrag, ongeacht het aantal uren dat hij heeft gewerkt. Ter zitting is nader toegelicht dat op basis van een vast aantal uren wordt uitbetaald. Verder klopt het dat de werkgever van referent in de maanden januari en februari 2020 meer salaris heeft betaald dan op de salarisspecificatie staat vermeld, maar dit komt doordat de werkgever slordig is met het bijhouden van de administratie en het uitbetalen van salaris. De werkgever betaalde vaak een voorschot op het salaris waardoor fouten konden ontstaan en eiseres wijst ter onderbouwing op het vonnis van de kantonrechter van 23 september 2020. Verder is duidelijk dat het salaris van eiser wordt uitbetaald via de bank. Ten slotte blijkt uit het vonnis van de kantonrechter dat de werkgever is gehouden om het vakantiegeld alsnog uit te betalen en dit is blijkens het afschrift van de nota van de deurwaarder ook gebeurd. Referent heeft al wat in zijn vermogen ligt gedaan om zijn werkgever te bewegen zijn administratie en uitbetaling van het salaris te realiseren. Het vonnis van de kantonrechter kan niet zomaar ter zijde worden geschoven met het argument dat aan het dienstverband geen geloof moet worden gehecht. Verder stelt eiser dat hij wel degelijk nog steeds in dienst is bij [koeriersbedrijf] , maar dat zijn werkgever hem niet wil inroosteren. Hij zit dus thuis, maar ontvangt wel nog steeds salaris. Ter onderbouwing heeft eiser een betekenisexploot van de deurwaarder van 10 augustus 2021 overgelegd.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres niet heeft aangetoond dat aan het middelenvereiste wordt voldaan. De rechtbank legt hieronder verder uit hoe ze tot deze conclusie is gekomen.
5. Allereerst is hiervoor van belang dat referent niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij nog steeds in dienst is bij [koeriersbedrijf] . Verweerder heeft uit het interne administratiesysteem, dat in dit verband geraadpleegd wordt, opgemaakt dat referent per 1 februari 2021 niet langer in dienst is bij [koeriersbedrijf] . Uit de informatie die referent heeft overgelegd is niet gebleken dat niet van de informatie van verweerder kan worden uitgegaan. Referent heeft enkel het betekenisexploot van de deurwaarder van 10 augustus 2021 overgelegd en hieruit kan de rechtbank niet opmaken dat referent nog steeds in dienst is bij [koeriersbedrijf] . Uit het document blijkt dat referent de deurwaarder heeft verzocht om aan zijn werkgever te bevelen om het salaris van de maanden juni 2021 en juli 2021 te betalen en ook het salaris vanaf 1 augustus 2021 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd. Uit het exploot blijkt echter ook dat dit bevel is gebaseerd op het vonnis van de kantonrechter van 23 september 2020. Dit vonnis is nog van voor de uitdiensttreding die volgt uit het interne administratiesysteem van verweerder. Dit maakt dat de rechtbank concludeert dat uit het exploot niet kan worden opgemaakt dat het dienstverband van referent niet is geëindigd. Referent heeft verder geen gegevens overgelegd waaruit blijkt dat hij de beëindiging van zijn dienstverband heeft aangevochten of dat hij het salaris nog daadwerkelijk krijgt uitbetaald.
6. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat er inconsistenties zijn met betrekking tot de door referent overgelegde gegevens over zijn dienstverband bij [koeriersbedrijf] en dat eiseres en referent met de door hen overgelegde stukken en verklaringen de onduidelijkheden niet hebben weggenomen. Allereerst heeft verweerder terecht tegengeworpen dat referent geen urenoverzicht heeft doorgegeven, terwijl uit de arbeidsovereenkomst blijkt dat het dienstverband wel op gemaakte uren is gebaseerd. Uit de arbeidsovereenkomst blijkt dat referent voor een maximum van 168 uren per maand wordt ingezet en ook dat zijn vakantierechten worden berekend aan de hand van het aantal daadwerkelijk gewerkte uren. Referent heeft in eerste instantie gesteld dat hij werkt en wordt uitbetaald op basis van het aantal te maken stops, maar hij heeft geen overzicht van het aantal stops overgelegd. Ter zitting heeft referent gesteld dat sprake was van een misverstand en dat hij niet op basis van stops wordt uitbetaald, maar op basis van een vast aantal uren van 168 per maand. Dan blijft echter bestaan dat referent geen urenoverzicht heeft overgelegd en dat de onduidelijkheid niet is weggenomen. Verder staat er op de salarisspecificatie dat het salaris wordt ‘betaald per kas’, maar blijkt uit de rekeningafschriften van referent dat hij wordt uitbetaald door overschrijving op zijn bankrekening. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat hij in de begintijd ook wel eens uitbetaald werd per kas. Dat referent stelt dat uit zijn rekeningafschriften blijkt dat hij altijd via de bank wordt uitbetaald, neemt niet weg dat verweerder terecht heeft tegengeworpen dat hier sprake is van een inconsistentie in het dienstverband. Ten slotte heeft verweerder ook terecht opgemerkt dat uit de rekeningafschriften niet blijkt dat het vakantiegeld in de maand juni van het jaar 2019 aan referent is uitbetaald. Het vonnis van de kantonrechter verklaart het voorgaande niet, aangezien het in dit vonnis gaat over de uitbetaling van het vakantiegeld over het jaar 2019-2020 en niet over het jaar 2018-2019, waar verweerder op doelde. Referent heeft hier ter zitting nog over opgemerkt dat dit vakantiegeld wel is uitbetaald, maar kon niet verklaren waarom dit nergens uit blijkt. Ook hier heeft referent de onduidelijkheid niet weggenomen.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet aan het middelenvereiste wordt voldaan en dat verweerder de aanvraag om die reden heeft kunnen afwijzen. De beroepsgronden die zien op de vraag of sprake is van een schijnhuwelijk, hoeven daarom niet meer besproken te worden.
Artikel 8 van het EVRM
8. Verder voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat referent heeft nagelaten te onderbouwen dat sprake is van gezinsleven. Referent heeft in reactie op de vragen van verweerder over de relatie met zijn ex-echtgenote en kinderen toestemming gegeven om contact op te nemen met de jeugdbescherming van het Leger des Heils en een 06-nummer doorgegeven. Verweerder heeft hier geen gebruik van gemaakt. Daarnaast heeft referent de beschikking van de kinderrechter van 12 mei 2020 overgelegd, waaruit blijkt dat de kinderen onder toezicht zijn gesteld en dat tussen referent en zijn kinderen een omgangsregeling is vastgesteld. Verder miskent verweerder dat uit de beschikking van de kinderrechter blijkt dat het voor de identiteitsontwikkeling van de kinderen van groot belang is dat zij een band met hun vader kunnen opbouwen en behouden. De omgang met hun vader dient structureel en duidelijk te zijn en voor de kinderen wordt het verwarrend en schadelijk geacht indien de omgang onregelmatig verloopt. De door verweerder voorgestelde wijze van omgang met de kinderen doet hieraan geen recht.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft mogen stellen dat referent niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van gezinsleven tussen hem en zijn twee minderjarige kinderen. Referent heeft weliswaar het vonnis van de kinderrechter met een omgangsregeling overgelegd, maar geen stukken of andere onderbouwing waaruit blijkt dat er daadwerkelijk invulling aan deze omgangsregeling wordt gegeven. Het was aan referent om met onderbouwende stukken te komen en verweerder heeft niet zo ver hoeven gaan om zelf contact op te nemen met de jeugdbescherming. Verder heeft referent ter zitting gemeld dat de ondertoezichtstelling is beëindigd, maar hij kon niet vertellen wanneer dit was gebeurd. Referent heeft ook niet met stukken onderbouwd dat hij zijn kinderen op regelmatige basis ziet. Ook de belangenafweging heeft verweerder daarom in het nadeel van eiseres en referent mogen laten uitvallen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
17 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.