ECLI:NL:RBDHA:2021:16969

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.18051 en NL21.18052
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een opvolgende asielaanvraag van een Iraakse vreemdeling die zich heeft bekeerd tot het christendom en vrees heeft voor vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak van een Iraakse vreemdeling, eiser, die een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. Eiser, geboren in 1989, heeft in zijn aanvraag gesteld dat hij niet kan terugkeren naar Irak omdat hij is verstoten door zijn familie en vreest voor vervolging vanwege zijn bekering tot het christendom. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere aanvraag van eiser in 2015 was afgewezen en dat zijn beroep tegen deze afwijzing in 2017 ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft de opvolgende aanvraag van eiser, ingediend op 19 december 2019, als kennelijk ongegrond afgewezen.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door zijn PTSS niet meer gehouden kan worden aan zijn eerdere, ongeloofwaardige verklaringen. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat zijn medische toestand invloed heeft gehad op zijn vermogen om waarheidsgetrouwe verklaringen af te leggen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de bekering van eiser tot het christendom niet geloofwaardig is, omdat hij niet voldoende inzicht heeft gegeven in zijn persoonlijke ontwikkeling en de redenen voor zijn bekering. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn afstand van de islam en zijn bekering tot het christendom.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.18051 en NL21.18052
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2021 in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. E.H. Bokhorst), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: L.J.M. Rog).

Procesverloop

Bij besluit van 8 februari 2017 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 18 november 2015 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Bij uitspraak van 5 juli 2017 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Breda (NL17.1056), het beroep van eiser ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 augustus 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State het hoger beroep van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Bij besluit van 11 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser van 19 december 2019 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1989 en heeft de Iraakse nationaliteit. Eiser heeft een opvolgende aanvraag ingediend. Aan zijn aanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij niet kan terugkeren naar zijn land van herkomst, omdat hij is verstoten door zijn familie en vreest vervolgd te worden. Eiser is namelijk in een streng-islamitisch gezin opgegroeid en heeft zich na aankomst in Nederland bekeerd tot het christendom. Eiser heeft zich ten opzichte van zijn eerste aanvraag, waar hij heeft verklaard enkel interesse te hebben in het christendom, nu daadwerkelijk bekeerd tot christendom. Daarnaast heeft eiser als nieuw feit een rapport van i-psy van 24 juli 2019 overgelegd waaruit blijkt dat eiser is gediagnostiseerd
met PTSS.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Medische documenten en gewijzigd asielrelaas;
3. Gestelde moordpogingen door oom en vader;
4. Buitenechtelijk kind;
5. Bekering tot het christendom en daaruit voortvloeiende problemen.
Verweerder acht element 1 geloofwaardig. Elementen 2, 3, 4 en 5 worden niet geloofwaardig geacht en verweerder overweegt daartoe als volgt. Ten aanzien van element 2 heeft eiser niet onderbouwd waarom zijn medische toestand maakt dat hij niet naar waarheid zijn eerdere asielrelaas heeft kunnen vertellen. Eiser heeft de correlatie tussen zijn PTSS en zijn eerder afgelegde verklaringen niet onderbouwd. Ten aanzien van element 3 overweegt verweerder dat het op de weg lag van eiser om de moordpogingen door zijn oom en vader eerder, bij zijn aanvraag, aan te dragen en niet pas toen hierom in het gehoor opvolgende aanvraag van 9 november 2021 naar gevraagd werd door verweerder naar aanleiding van de overgelegde brief van [A] , voorganger van [naam kerk] , van 19 november 2019. Daarnaast is eiser vaag over wat het motief van deze moordpogingen was en niet concreet over wanneer deze zouden zijn ondernomen. Verder schetsen de door eiser gestelde zaken geen beeld van pogingen tot moord. Ten aanzien van element 4 overweegt verweerder dat het op weg lag van eiser om ook dit element in een zo vroeg mogelijk stadium aan te dragen als een nieuw element. Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er sprake zou zijn van problemen vanwege een buitenechtelijk kind. Verweerder ziet niet in waarom eiser een foto van zijn kind stuurt naar zijn familie, waarvan hij stelt dat zij moordpogingen op hem hebben uitgevoerd.
Met betrekking tot element 5 overweegt verweerder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt waarom hij afstand heeft genomen van de islam en dat hij is bekeerd tot het christendom.
Verwacht mag worden dat van iemand die opgroeit in een maatschappij en milieu waar moslim-zijn hem zou zijn opgelegd, inzicht kan geven in zijn gedachtegang wat maakte dat hij niet geloofde in de islam en daarmee afstand nam van de religie die hem was opgelegd.
Verder heeft eiser weinig inzicht verschaft in hoe hij in aanraking is gekomen met het christendom, waarom het christendom hem aantrok en wat heeft gemaakt dat hij zich heeft bekeerd. Van eiser mag worden verwacht dat hij kan toelichten hoe hij uiteindelijk tot de diepe innerlijke overtuiging is gekomen dat het christendom het ware geloof voor hem zou zijn. Hoewel eiser de voor hem belangrijke passages uit de Bijbel weet te benoemen, heeft eiser niet kunnen verklaren wat deze verklaringen voor hem persoonlijk betekenen en hoe deze toepassing vinden in zijn dagelijks leven. Verder blijkt uit de verklaringen van eiser en de brief van [A] dat eiser activiteiten verricht binnen de kerk en Bijbelstudies volgt, echter wegen deze activiteiten niet op tegen de ongeloofwaardig geachte verklaringen van eiser over de innerlijke overtuiging aangaande het christendom. Verweerder heeft daarom de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 31, eerste lid, en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
PTSS en eerder afgelegde verklaringen
3. Eiser voert aan dat hij voldoende duidelijk heeft gemaakt dat hij niet aan de inhoud van zijn eerdere verklaringen kan worden gehouden, omdat die verklaringen zijn afgelegd terwijl hij leed aan PTSS en dit tijdens het gehoor niet was onderkend. Dit blijkt uit het overgelegde rapport van i-psy. Verweerder stelt ten onrechte dat eiser de daadwerkelijke reden voor het afleggen van valse verklaringen niet naar voren heeft gebracht. Eiser heeft namelijk bij het
gehoor opvolgende aanvraag verklaard dat hij niet naar waarheid heeft verklaard, omdat hij ziek was en zijn vrienden misbruik van hem hadden gemaakt. Dat dit voor verweerder niet duidelijk is geworden, komt omdat eiser in het gehoor opvolgende aanvraag niet in de gelegenheid is gesteld om dit naar voren te brengen. Hij had graag in zijn opvolgende aanvraag zijn hele verhaal opnieuw naar voren willen brengen. Nu is hij ten onrechte enkel bevraagd over zijn bekering.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door zijn PTSS niet meer gehouden kan worden aan zijn, in de eerste procedure, ongeloofwaardig geachte verklaringen. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij door PTSS valse verklaringen heeft afgelegd en hij niet meer aan die verklaringen kan worden gehouden. Uit het overgelegde rapport van i-psy blijkt dat eiser lijdt aan PTSS, echter kan niet uit het rapport worden afgeleid dat er ten tijde van de diverse gehoren in het kader van zijn eerste asielverzoek sprake is geweest van ernstige problemen bij eiser die interfereerden met het vermogen om zijn asielrelaas volledig en naar waarheid naar voren te kunnen brengen. Bovendien volgt uit de voornoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Breda, ook dat uit de diverse gehoren niet blijkt van medisch gerelateerde problemen die hebben ingewerkt op het vermogen van eiser om te kunnen verklaren. Ook is in die uitspraak de stelling dat eiser vanwege zijn trauma’s niet in staat was om te verklaren, niet gevolgd. Dit is een in rechte vaststaand oordeel. De rechtbank acht van belang dat er sprake is van een opvolgende aanvraag, waarbij het in beginsel aan eiser is om nieuw gebleken feiten of veranderende omstandigheden aan zijn aanvraag ten grondslag te leggen. Nu de correlatie tussen het vermogen om te verklaren en de PTSS er niet was en ook niet is gebleken op grond van de overgelegde onderbouwing in de onderhavige zaak, was er ook geen reden om eiser helemaal opnieuw zijn verhaal te laten doen. De rechtbank volgt eiser daarom ook niet in zijn stelling dat het gehoor onzorgvuldig is afgenomen. Dit omdat naast de PTSS enkel nog de bekering van eiser tot het christendom ten grondslag ligt aan zijn opvolgende aanvraag. Door de vragen te wijden aan de bekering van eiser, heeft verweerder hem op de juiste manier bevraagd.
Bekering tot het christendom en de daaruit voortvloeiende problemen
5. Verder voert eiser aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat van eiser mag worden verwacht inzicht te geven in waarom hij niet geloofde in de islam en afstand heeft genomen van een religie die aan hem is opgelegd. Niet blijkt waar verweerder die verwachting op baseert. Eiser heeft met zijn verklaringen voldoende duidelijk gemaakt wat hem niet aansprak in de islam. Ten aanzien van de bekering tot het christendom heeft verweerder onvoldoende en niet blijkens werkinstructie 2019/18 gemotiveerd dat eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn persoonlijke ontwikkeling en beleving van het geloof. Uit de werkinstructie volgt immers dat er niet in alle gevallen direct sprake hoeft te zijn van een diepgewortelde innerlijke overtuiging.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat maakte dat hij afstand heeft genomen van de islam. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat, omdat eiser nooit in de islam heeft geloofd, hij niet inzichtelijk hoeft te maken waarom hij afstand heeft genomen van die religie. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom verwacht mag worden van iemand die opgroeit in een maatschappij en milieu waar de islam de heersende religie is en aan wie het islamitisch geloof is opgelegd, ook inzicht kan geven in zijn gedachtegang en kan verklaren over wat maakte dat hij niet geloofde in de islam en daarmee afstand nam van een
religie die aan hem is opgelegd. Verweerder heeft kunnen vinden dat eiser hier enkel oppervlakkige verklaringen over heeft afgelegd. Eiser heeft door te verwijzen naar uitingen van het geloof waar hij verplicht aan mee moest doen en naar bepaalde gedragingen van moslims in islamitische landen niet voldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang en in wat maakte dat hij nooit heeft geloofd in de islam en volledig afstand heeft genomen van de religie die aan hem is opgelegd.
7. Ten aanzien van de bekering tot het christendom is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de bekering van eiser niet geloofwaardig is. Verweerder heeft dit voldoende gemotiveerd. Volgens werkinstructie 2019/18 toetst verweerder of aannemelijk is dat de door de vreemdeling gestelde oprechte bekering gebaseerd is op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Niet in alle gevallen is er direct sprake van een diepgewortelde innerlijke overtuiging, maar kan sprake zijn van geloofsgroei. Eiser heeft beide gevallen met zijn verklaringen niet aannemelijk gemaakt, doordat hij geen inzicht heeft gegeven in de persoonlijke ontwikkeling die hij heeft doorgemaakt sinds zijn eerste procedure, waarbij eiser enkel nog interesse had in het christendom, en hoe dit heeft geleid tot een daadwerkelijke bekering. Daarnaast heeft eiser onvoldoende inzicht verschaft over hoe hij in aanraking is gekomen met het christendom en wat maakte dat hij, na een kerkbezoek, nader onderzoek wilde doen naar het geloof. De verklaringen van eiser dat het indruk op hem maakte dat gezinnen samen naar de kerk gingen en hij nogmaals de kerk wilde bezoeken, omdat hij christenen uit verschillende steden wilde vergelijken en de mensen aardig vond, heeft verweerder niet overtuigend hoeven vinden. Uit deze verklaringen volgt immers niet waarom die gebeurtenissen maakten dat eiser interesse kreeg in het christendom. Verder verklaart eiser dat hij door het overlijden van zijn moeder zich meer is gaan verdiepen in het geloof en dat een droom in 2016 de doorslaggevende reden was om zich te bekeren, echter weet eiser niet te verklaren hoe deze gebeurtenissen kunnen worden gekoppeld aan het christendom en geeft geen duiding aan waarom de droom het keerpunt heeft gevormd. Verweerder heeft zich ook op het standpunt kunnen stellen dat eiser geen inzicht geeft in waarom hij zijn doop belangrijk vindt. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat van eiser mag worden verwacht meer inzicht te geven in hoe hij tot de overtuiging is gekomen dat het christendom het ware geloof voor hem is, omdat hij heeft verklaard bewust onderzoek te hebben gedaan naar het christendom, waarna hij heeft gekozen om zich te bekeren. Verder heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat de kennis die eiser heeft van het geloof en de activiteiten die hij verricht niet opwegen tegen zijn ongeloofwaardige geachte verklaringen over zijn bekering. Hoewel uit het gehoor opvolgende aanvraag bijvoorbeeld blijkt dat eiser zijn favoriete passage uit de bijbel weet te benoemen, weet eiser niet te duiden wat dit verhaal persoonlijk voor hem betekent. Daarnaast blijkt uit de brief van [A] dat eiser activiteiten verricht binnen de kerk en Bijbelstudies volgt, echter geeft dit geen nader inzicht in zijn persoonlijke ontwikkeling en beleving van het christendom. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de werkinstructie 2019/18.
Moordpoging door oom en vader en buitenechtelijk kind
8. Tot slot voert eiser aan dat de besluitvorming van verweerder onzorgvuldig is, omdat verweerder de elementen 3 en 4 als afzonderlijke relevante elementen heeft beschouwd. Eiser heeft namelijk tijdens het gehoor opvolgende aanvraag verklaard dat zijn vrees bij terugkeer enkel ziet op zijn bekering. Verweerder stelt zich daarnaast ten onrechte op het standpunt dat eiser in de zienswijze niet inhoudelijk is ingegaan op de overwegingen aangaande de relevante elementen 3 en 4.
9. De rechtbank merkt op dat eiser in de zienswijze niet inhoudelijk is ingegaan op de overweging van verweerder betreffende de moordpogingen door zijn oom en vader. Eiser heeft in de zienswijze wel inhoudelijk gereageerd op de overweging die verweerder heeft gewijd aan het element over het buitenechtelijk kind. Eiser heeft daarbij een akte van geboorte en erkenning van het kind overgelegd. De rechtbank is echter van oordeel dat dit weliswaar niet helemaal juist is weergegeven in het bestreden besluit, maar dit brengt geen onzorgvuldige besluitvorming met zich nu eiser zich op het standpunt stelt dat dit niet als afzonderlijk asielmotief moet worden gezien. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat het afzonderlijk aanmerken als relevante elementen van de twee omstandigheden niet maakt dat de besluitvorming van verweerder onjuist of onzorgvuldig is. Het feit dat verweerder deze
gebeurtenissen apart heeft beoordeeld, getuigt juist van zorgvuldigheid, omdat eiser tijdens het gehoor heeft verklaard dat deze omstandigheden, naast zijn bekering, ook redenen zijn waarom hij bij terugkeer te vrezen heeft voor zijn oom en vader.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. Z.E.M. van der Maas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken op:
De uitspraak zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.