ECLI:NL:RBDHA:2021:16989

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.18961
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.18961
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Loth), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen).

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen P. Berry. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Liberiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1967.
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser alle zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd heeft betwist. Ten aanzien van de zware grond 3b voert eiser aan dat hij zich in wezen heeft onttrokken aan toezicht, maar dat hij zich bevindt op een kamer in Amsterdam en verder geen vlieg kwaad doet. Over zware grond 3c voert eiser aan dat het in dit geval gaat om een verouderde ongewenstverklaring, omdat eiser al op 19 juni 2000 ongewenst is verklaard. Daarnaast is hij al eerder uitgezet naar Liberia, maar is hij weer teruggestuurd naar Nederland, omdat hij niet de juiste documenten had.
4. De rechtbank oordeelt dat de zware gronden 3b en 3c feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Uit het digitale dossier blijkt dat eiser sinds 2017 geen asielprocedures meer heeft lopen bij de IND. Eiser heeft dus sinds 2017 geen rechtmatig verblijf meer in Nederland en heeft vanaf dat moment ook geen melding gedaan van zijn onrechtmatig verblijf bij de korpschef. Daarnaast is eiser op 19 juni 2000 ongewenst verklaard en heeft hij op 25 augustus 2017 een afwijzende asielbeschikking gekregen. Na de afwijzing van zijn asielaanvraag in 2017 is eiser niet vertrokken en verblijft sindsdien onrechtmatig in Nederland.
5. De zware gronden 3b en 3c zijn voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en kunnen de maatregel van bewaring al dragen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet en de rechtbank laat de geschilpunten over de overige gronden van bewaring onbesproken.
Lichter middel
6. Eiser voert verder aan dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de inbewaringstelling. Eiser was namelijk met zijn advocaat een asielaanvraag aan het voorbereiden. Het is niet zo dat hij asiel heeft aangevraagd om zijn terugkeer te frustreren. Daarnaast moet het wel noodzakelijk zijn om iemand in bewaring te stellen op grond van artikel 59b van de Vw, in dit geval was het niet noodzakelijk, hij kon namelijk naar Ter Apel gebracht worden om daar zijn asielprocedure af te wachten.
7. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. De reden waarom geen lichter middel is opgelegd is voldoende gemotiveerd in de maatregel van bewaring. Eiser onttrekt zich sinds 2017 aan het toezicht. Dat er een asielaanvraag loopt, betekent niet dat hij naar
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
Ter Apel gestuurd had moet worden om het resultaat van zijn asielprocedure daar af te wachten. De kans bestaat dat hij zich dan wederom zal onttrekken aan toezicht. Het was daarom noodzakelijk om eiser in bewaring te stellen. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
17 december 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.