ECLI:NL:RBDHA:2021:17002

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.13614
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit met vertrektermijn van 28 dagen in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit dat aan eiseres, een Ghanese nationaliteit, was opgelegd. Het terugkeerbesluit, dat op 8 augustus 2021 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was genomen, gaf eiseres een vertrektermijn van 28 dagen. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij aanvoerde dat het besluit onvoldoende gemotiveerd was en dat er geen rekening was gehouden met haar medische situatie en haar intentie om een verblijfsvergunning aan te vragen als gezinslid van haar partner in Nederland.

Tijdens de zitting op 22 november 2021 heeft de rechtbank vastgesteld dat eiseres niet had betwist dat zij onrechtmatig verblijf had in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht het terugkeerbesluit had opgelegd op basis van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank benadrukte dat het terugkeerbesluit een administratieve vaststelling is van het onrechtmatig verblijf en dat de overige omstandigheden die eiseres aanvoerde, zoals haar relatie en medische situatie, geen zelfstandige redenen vormden om van het besluit af te wijken.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en eiseres werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.13614

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: H. Remerie).

Procesverloop

Bij besluit van 8 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres een terugkeerbesluit opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door C.T.W. van Dijk, als waarnemer van haar gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. Nvaky. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is van Ghanese nationaliteit en is geboren op [1970] .

Het bestreden besluit

2. In het bestreden besluit heeft verweerder vastgesteld dat eiseres onrechtmatig verblijf
heeft in Nederland. Verweerder heeft aan eiseres een terugkeerbesluit opgelegd op grond van artikel 62 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) met een vertrektermijn van vier weken.
Gronden beroep
3. Eiseres is het hier niet mee eens. Eiseres voert aan dat het terugkeerbesluit niet
voldoende is gemotiveerd. Uit het terugkeerbesluit valt niet duidelijk af te leiden welke gronden daaraan ten grondslag liggen. Dat eiseres geen mededeling heeft gedaan van haar onrechtmatig verblijf, haar adres niet aan de Korpschef heeft gemeld en dat zij niet over voldoende middelen van bestaan beschikt, maken niet dat aan eiseres een terugkeerbesluit opgelegd kan worden. Bovendien heeft verweerder ten onrechte geen rekening gehouden met de medische situatie van eiseres en de omstandigheid dat zij bezig was met het starten van een aanvraag voor een verblijfsvergunning met als doel “verblijf als familie- of gezinslid” bij haar partner in Nederland.
Oordeel rechtbank
4. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet heeft betwist dat zij geen rechtmatig verblijf in
Nederland heeft en had ten tijde van het opleggen van het terugkeerbesluit. Verweerder heeft daarom terecht op grond van artikel 61, eerste lid, van de Vw en artikel 62, eerste lid, van de Vw, een terugkeerbesluit opgelegd waarbij eiseres is aangezegd dat zij binnen 28 dagen de Europese Unie moet verlaten.
5. De rechtbank overweegt verder dat verweerder tijdens de zitting heeft toegelicht dat het
opleggen van een terugkeerbesluit in feite enkel een administratieve vaststelling is dat een vreemdeling geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en dat de vreemdeling moet terugkeren naar het land van herkomst. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder ter zitting dat de overige omstandigheden die in het terugkeerbesluit staan vermeld geen zelfstandige redenen zijn om vast te stellen dat eiseres geen rechtmatig verblijf heeft, maar zijn bedoeld als reactie op haar zienswijze. Het standpunt van eiseres dat zij een relatie heeft en een aanvraag wil indienen, maakt evenmin dat het opgelegde terugkeerbesluit onrechtmatig is. Niet is gebleken dat eiseres, voordat het terugkeerbesluit is opgelegd, een aanvraag voor een verblijfsvergunning heeft ingediend voor verblijf bij partner of anderszins. Verweerder heeft daarom terecht vastgesteld dat geen sprake is van een bijzondere situatie waardoor van oplegging van het terugkeerbesluit zou moeten worden afgezien.
6. Verder volgt de rechtbank eiseres niet in haar standpunt dat verweerder ten onrechte
geen rekening heeft gehouden met haar medische omstandigheden. De medische omstandigheden van eiseres vormen, zoals verweerder terecht heeft gesteld, geen zelfstandig onderdeel bij het beoordelen of sprake is van rechtmatig verblijf. Eiseres kan een aanvraag doen op grond van artikel 64 van de Vw als zij meent dat haar medische omstandigheden moeten leiden tot een uitstel van vertrek. Ook leidt de verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 6 februari 2018 [1] niet tot een ander oordeel. Er is namelijk geen sprake van gelijke gevallen. In die zaak was immers vastgesteld dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk moest verlaten, terwijl aan eiseres een vertrektermijn van 28 dagen is gegeven.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
23 december 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.