Overwegingen
Vrijstelling griffierecht
1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Eiser heeft daarvoor een verklaring over afwezigheid van inkomen en vermogen overgelegd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van eiser moet worden toegewezen. Eiser hoeft dan ook geen griffierecht te betalen.
2. Eiser is op [geboortedatum] 1986 geboren en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Eiser heeft op 7 december 2012 gevraagd om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER bij zijn partner (referente). Bij besluit van 25 juli 2013 heeft verweerder deze aanvraag ingewilligd en is aan eiser een verblijfsdocument afgegeven met een geldigheidsduur van 5 jaar. Vervolgens heeft eiser op 31 mei 2018 een aanvraag ingediend tot afgifte van een document ‘duurzaam verblijf burgers van de Unie’. Bij besluit van 5 september 2018 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen en op 21 februari 2019 in zijn beslissing op bezwaar gehandhaafd. Eiser heeft op 3 april 2019 onderhavige aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw, omdat hij verblijf wenst bij referente, die op grond van haar Belgische nationaliteit EU-burger is.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat eiser en referente een relatie zijn aangegaan met als enig doel het in de Richtlijn 2004/38/EG (Verblijfsrichtlijn) neergelegde recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen genieten, waarop anders geen aanspraak zou kunnen worden gemaakt. Verweerder baseert deze conclusie op het onderzoek dat hij heeft gedaan naar de relatie van eiser en referente. Uit dat onderzoek is verweerder gebleken dat eiser en referente uiteenlopende, vage, tegenstrijdige en ronduit onware verklaringen hebben afgelegd over essentiële onderdelen van hun relaas, het verloop van hun relatie alsmede ten aanzien van het dagelijkse leven.
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van een exclusieve en duurzame relatie met referente en dat sprake is van een schijnrelatie om zo verblijfsrecht te verkrijgen in Nederland. Dat referente onjuiste verklaringen heeft afgelegd, wordt volgens eiser ten onrechte aan hem tegengeworpen en heeft verweerder niet aan zijn besluit tot afwijzing van zijn aanvraag ten grondslag mogen leggen. Dit moet niet voor eiser zijn rekening en risico komen. Daarnaast stelt eiser dat het voor hem onmogelijk was om getuigenverklaringen en foto’s vanuit Marokko in zijn bezit te krijgen vanwege zijn zieke moeder en doordat zijn (digitale) bewegingsvrijheid vanwege covid-19 zeer beperkt was. In het verlengde hiervan voert eiser aan dat verweerder het besluit onzorgvuldig heeft voorbereid, omdat verweerder niet de gelegenheid heeft geboden aan eiser om tot na de lockdown in Marokko de toegezegde stukken in te dienen. Tot slot voert eiser aan dat de hoorplicht is geschonden.
5. Op grond van artikel 8.7, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is paragraaf 2.2 van hoofdstuk 8 van het Vb op hem van toepassing, als sprake is van een deugdelijk bewezen duurzame relatie met een EU-burger.
6. Paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 bepaalt – voor zover in deze zaak van belang – dat in aanvulling op artikel 8.7, vierde lid, van het Vb verweerder aanneemt dat een duurzame relatie bestaat als de burger van de Unie en de ongehuwde partner voorafgaand aan het moment van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht of het moment van beslissen, gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voerden en gedurende die termijn feitelijk samenwoonden. In alle gevallen moet het gaan om een bestaande duurzame relatie.
7. Artikel 35 van de Verblijfsrichtlijn bepaalt dat lidstaten de benodigde maatregelen kunnen nemen om een recht als bedoeld in die richtlijn in geval van misbruik of fraude, zoals een schijnhuwelijk, te ontzeggen. Dit artikel biedt een grondslag voor het maken van een uitzondering op het beginsel van vrij verkeer en verblijf voor burgers van de Unie en hun familieleden. De bewijslast dat rechtsmisbruik of fraude is gepleegd rust op verweerder.
Het oordeel van de rechtbank
8. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat referente uiteenlopende, vage, tegenstrijdige en ronduit onware verklaringen heeft afgelegd over essentiële onderdelen van het relaas, het verloop van de relatie en over het dagelijkse leven. In geschil is of verweerder de onjuiste verklaringen die referente heeft afgelegd bij de afwijzing van de aanvraag van eiser heeft mogen betrekken.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat tussen eiser en referente sprake was van een schijnrelatie, gelet op hetgeen door referente over de relatie is verklaard. Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit ook op de verklaringen van referente mogen baseren, nu niet is gebleken dat deze verklaringen door referente niet in vrijheid zijn afgelegd, dan wel dat zij de vraagstelling onvoldoende heeft begrepen. Dit blijkt ook niet uit hetgeen zij heeft verklaard. Dat de tegenstrijdige verklaringen die referente heeft afgelegd niet voor rekening en risico mogen komen van eiser wordt dus niet gevolgd.
10. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat hij in bewijsnood verkeert. De rechtbank overweegt dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat hij geen getuigenverklaringen en foto’s uit Marokko heeft kunnen bemachtigen. De enkele stellingen van eiser dat hij zijn handen vol had aan zijn zieke moeder en dat de (digitale) bewegingsvrijheid als gevolg van de coronacrisis beperkt was, is onvoldoende. Eiser heeft ook niet aangetoond dat hij op geen enkele andere wijze, al dan niet met hulp van referente of derden, via internet of telefonische bewijsstukken had kunnen verzamelen. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het betoog van eiser dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat verweerder zijn beslissing niet heeft aangehouden tot na afloop van de lockdown in Marokko ook niet slaagt. De rechtbank wijst er nog op dat verweerder eiser wel uitstel heeft verleend voor het indienen van de toegezegde stukken. Verweerder was niet gehouden om de beslissing aan te houden totdat de lockdown in Marokko was afgelopen.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de hoorplicht niet heeft geschonden. Het horen is een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure. Verweerder kan alleen afzien van horen als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Op grond van hetgeen in bezwaar is aangevoerd, gelezen in samenhang met het primaire besluit, heeft verweerder meteen kunnen concluderen dat het bezwaar geen kans van slagen had. Eiser heeft naar aanleiding van het primaire besluit niet gemotiveerd naar voren gebracht dat geen sprake is geweest van verklaringen van referente over de relatie met eiser, die zouden moeten leiden tot een andere conclusie dan die verweerder in het primaire besluit heeft getrokken. Ook is door eiser niet gemotiveerd toegelicht om welke reden de verklaringen van referente niet in de besluitvorming over zijn aanvraag kunnen worden betrokken. Verweerder heeft daarom kunnen afzien van het horen in bezwaar.
12. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
13. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.