ECLI:NL:RBDHA:2021:17009

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5005 en AWB - 20 _ 5008
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER op basis van schijnrelatie en bewijsnood

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een verblijfsdocument EU/EER aanvroeg, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen op basis van het oordeel dat er sprake was van een schijnrelatie tussen eiser en zijn partner, die EU-burger is. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de partner over hun relatie vage, tegenstrijdige en onware elementen bevatten, wat de conclusie van de Staatssecretaris rechtvaardigde. Eiser voerde aan dat hij in bewijsnood verkeerde en dat de hoorplicht was geschonden, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet gehouden was om de beslissing aan te houden tot na de lockdown in Marokko, en dat de hoorplicht niet was geschonden omdat er geen reden was om aan te nemen dat het bezwaar kans van slagen had. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/5005 en AWB 20/5008
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 23 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Bouddount),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 27 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 26 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Zanbyb
.Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder is verschenen [A] (referente).

Overwegingen

Vrijstelling griffierecht
1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Eiser heeft daarvoor een verklaring over afwezigheid van inkomen en vermogen overgelegd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van eiser moet worden toegewezen. Eiser hoeft dan ook geen griffierecht te betalen.
Inleiding
2. Eiser is op [geboortedatum] 1986 geboren en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Eiser heeft op 7 december 2012 gevraagd om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER bij zijn partner (referente). Bij besluit van 25 juli 2013 heeft verweerder deze aanvraag ingewilligd en is aan eiser een verblijfsdocument afgegeven met een geldigheidsduur van 5 jaar. Vervolgens heeft eiser op 31 mei 2018 een aanvraag ingediend tot afgifte van een document ‘duurzaam verblijf burgers van de Unie’. Bij besluit van 5 september 2018 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen en op 21 februari 2019 in zijn beslissing op bezwaar gehandhaafd. Eiser heeft op 3 april 2019 onderhavige aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw, omdat hij verblijf wenst bij referente, die op grond van haar Belgische nationaliteit EU-burger is.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat eiser en referente een relatie zijn aangegaan met als enig doel het in de Richtlijn 2004/38/EG (Verblijfsrichtlijn) neergelegde recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen genieten, waarop anders geen aanspraak zou kunnen worden gemaakt. Verweerder baseert deze conclusie op het onderzoek dat hij heeft gedaan naar de relatie van eiser en referente. Uit dat onderzoek is verweerder gebleken dat eiser en referente uiteenlopende, vage, tegenstrijdige en ronduit onware verklaringen hebben afgelegd over essentiële onderdelen van hun relaas, het verloop van hun relatie alsmede ten aanzien van het dagelijkse leven.
Het beroep van eiser
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van een exclusieve en duurzame relatie met referente en dat sprake is van een schijnrelatie om zo verblijfsrecht te verkrijgen in Nederland. Dat referente onjuiste verklaringen heeft afgelegd, wordt volgens eiser ten onrechte aan hem tegengeworpen en heeft verweerder niet aan zijn besluit tot afwijzing van zijn aanvraag ten grondslag mogen leggen. Dit moet niet voor eiser zijn rekening en risico komen. Daarnaast stelt eiser dat het voor hem onmogelijk was om getuigenverklaringen en foto’s vanuit Marokko in zijn bezit te krijgen vanwege zijn zieke moeder en doordat zijn (digitale) bewegingsvrijheid vanwege covid-19 zeer beperkt was. In het verlengde hiervan voert eiser aan dat verweerder het besluit onzorgvuldig heeft voorbereid, omdat verweerder niet de gelegenheid heeft geboden aan eiser om tot na de lockdown in Marokko de toegezegde stukken in te dienen. Tot slot voert eiser aan dat de hoorplicht is geschonden.
Het wettelijk kader
5. Op grond van artikel 8.7, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is paragraaf 2.2 van hoofdstuk 8 van het Vb op hem van toepassing, als sprake is van een deugdelijk bewezen duurzame relatie met een EU-burger.
6. Paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 bepaalt – voor zover in deze zaak van belang – dat in aanvulling op artikel 8.7, vierde lid, van het Vb verweerder aanneemt dat een duurzame relatie bestaat als de burger van de Unie en de ongehuwde partner voorafgaand aan het moment van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht of het moment van beslissen, gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voerden en gedurende die termijn feitelijk samenwoonden. In alle gevallen moet het gaan om een bestaande duurzame relatie.
7. Artikel 35 van de Verblijfsrichtlijn bepaalt dat lidstaten de benodigde maatregelen kunnen nemen om een recht als bedoeld in die richtlijn in geval van misbruik of fraude, zoals een schijnhuwelijk, te ontzeggen. Dit artikel biedt een grondslag voor het maken van een uitzondering op het beginsel van vrij verkeer en verblijf voor burgers van de Unie en hun familieleden. De bewijslast dat rechtsmisbruik of fraude is gepleegd rust op verweerder.
Het oordeel van de rechtbank
8. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat referente uiteenlopende, vage, tegenstrijdige en ronduit onware verklaringen heeft afgelegd over essentiële onderdelen van het relaas, het verloop van de relatie en over het dagelijkse leven. In geschil is of verweerder de onjuiste verklaringen die referente heeft afgelegd bij de afwijzing van de aanvraag van eiser heeft mogen betrekken.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat tussen eiser en referente sprake was van een schijnrelatie, gelet op hetgeen door referente over de relatie is verklaard. Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit ook op de verklaringen van referente mogen baseren, nu niet is gebleken dat deze verklaringen door referente niet in vrijheid zijn afgelegd, dan wel dat zij de vraagstelling onvoldoende heeft begrepen. Dit blijkt ook niet uit hetgeen zij heeft verklaard. Dat de tegenstrijdige verklaringen die referente heeft afgelegd niet voor rekening en risico mogen komen van eiser wordt dus niet gevolgd.
10. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat hij in bewijsnood verkeert. De rechtbank overweegt dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat hij geen getuigenverklaringen en foto’s uit Marokko heeft kunnen bemachtigen. De enkele stellingen van eiser dat hij zijn handen vol had aan zijn zieke moeder en dat de (digitale) bewegingsvrijheid als gevolg van de coronacrisis beperkt was, is onvoldoende. Eiser heeft ook niet aangetoond dat hij op geen enkele andere wijze, al dan niet met hulp van referente of derden, via internet of telefonische bewijsstukken had kunnen verzamelen. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het betoog van eiser dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat verweerder zijn beslissing niet heeft aangehouden tot na afloop van de lockdown in Marokko ook niet slaagt. De rechtbank wijst er nog op dat verweerder eiser wel uitstel heeft verleend voor het indienen van de toegezegde stukken. Verweerder was niet gehouden om de beslissing aan te houden totdat de lockdown in Marokko was afgelopen.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de hoorplicht niet heeft geschonden. Het horen is een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure. Verweerder kan alleen afzien van horen als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit [1] . Op grond van hetgeen in bezwaar is aangevoerd, gelezen in samenhang met het primaire besluit, heeft verweerder meteen kunnen concluderen dat het bezwaar geen kans van slagen had. Eiser heeft naar aanleiding van het primaire besluit niet gemotiveerd naar voren gebracht dat geen sprake is geweest van verklaringen van referente over de relatie met eiser, die zouden moeten leiden tot een andere conclusie dan die verweerder in het primaire besluit heeft getrokken. Ook is door eiser niet gemotiveerd toegelicht om welke reden de verklaringen van referente niet in de besluitvorming over zijn aanvraag kunnen worden betrokken. Verweerder heeft daarom kunnen afzien van het horen in bezwaar.
12. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
13. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 23 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.