ECLI:NL:RBDHA:2021:17014
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak
In de zaak tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de verzoeker, geboren in 1986 en van Poolse nationaliteit, heeft de voorzieningenrechter op 23 december 2021 uitspraak gedaan. De verzoeker had een voorlopige voorziening aangevraagd na het bestreden besluit van 30 juni 2021, waarin zijn bezwaar tegen het primaire besluit van 18 januari 2021 ongegrond was verklaard. In het primaire besluit werd vastgesteld dat verzoeker geen rechtmatig verblijf had op grond van het Unierecht.
De voorzieningenrechter heeft op 22 november 2021 de zaak behandeld, waarbij zowel verzoeker als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Verzoeker vroeg om vrijstelling van het griffierecht, wat werd toegewezen op basis van zijn verklaring dat hij geen inkomen of vermogen had.
Echter, in een andere uitspraak, zaaknummer NL21.11922, heeft de rechtbank het beroep van verzoeker ongegrond verklaard, waardoor de noodzaak voor een voorlopige voorziening verviel. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, in aanwezigheid van griffier mr. S. Sari, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.