ECLI:NL:RBDHA:2021:17041

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
2 september 2022
Zaaknummer
NL21.8841
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op grond van artikel 8 EVRM wegens onvoldoende bewijs van familierechtelijke relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van onbekende nationaliteit, had de aanvraag ingediend met het doel om als familie- of gezinslid bij zijn gestelde moeder, de referente, te verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser niet kon aantonen dat er een familierechtelijke relatie bestond met de referente en dat er sprake was van een familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen originele documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij de biologische zoon is van de referente. De rechtbank oordeelde dat de overgelegde medische verklaringen niet voldoende bewijs boden voor een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en de referente. Eiser had sinds 2015 niet meer in gezinsverband met de referente samengewoond, wat de conclusie van de rechtbank versterkte dat er geen sprake was van een afhankelijkheidsrelatie die de aanvraag kon rechtvaardigen.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de Staatssecretaris niet verplicht was om eiser te horen, omdat er op voorhand geen twijfel bestond dat de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.8841

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: R. Jonkman).

Procesverloop

In het besluit van 28 mei 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “verblijf als familie- of gezinslid bij zijn gestelde moeder [referente] (referente)” afgewezen.
In het besluit van 11 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2021 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is van onbekende nationaliteit en stelt te zijn geboren op [1981].
2. Eiser heeft op 3 december 2018 en op 16 januari 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw). De aanvragen zijn niet-ontvankelijk verklaard dan wel buiten behandeling gesteld omdat eiser sinds 19 januari 2016 rechtmatig verblijf heeft in Roemenië.
3. Op 31 oktober 2019 heeft eiser onderhavige aanvraag ingediend voor het doel “verblijf als familie- of gezinslid bij referente” op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM).
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser de familierechtelijke relatie met referente niet heeft aangetoond. Verweerder heeft ook vastgesteld dat geen sprake is van familie- en gezinsleven tussen eiser en referente. Er is volgens verweerder geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties) tussen eiser en referente. Daartoe overweegt verweerder dat de gestelde fysieke beperkingen van eiser niet zijn aangetoond, nu eiser alleen kopieën van medische verklaringen heeft overgelegd. Daarnaast is verweerder uit de medische documenten niet gebleken welke zorg eiser nodig heeft en of hij hierdoor niet zelfstandig kan functioneren en afhankelijk is van referente. Eiser woont namelijk al sinds 2015 niet meer in gezinsverband met referente en verweerder is niet gebleken dat eiser zich in de tussentijd niet staande heeft kunnen houden.

Gronden beroep

5. Eiser voert aan dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en geen stand kan houden. Verder voert eiser aan dat verweerder eiser ten onrechte niet heeft gehoord. Verweerder had door eiser te horen, een duidelijker beeld kunnen vormen over de afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referente.
Oordeel rechtbank
6. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser de familierechtelijke relatie met referente niet heeft aangetoond. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft bij zijn aanvraag en in bezwaar geen originele documenten overgelegd waaruit blijkt dat hij de biologische zoon is van referente. Hierdoor heeft verweerder kunnen concluderen dat eiser zijn familierechtelijke relatie met referente niet heeft aangetoond. Eiser heeft in bezwaar en in beroep hiertegen geen gronden ingediend.
7. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat geen familie- en gezinsleven bestaat tussen eiser en referente. De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [1] volgt dat verweerder familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen aanneemt als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen het meerderjarig kind en diens ouder(s). In de situatie van eiser heeft verweerder kunnen concluderen dat de overgelegde stukken niet aantonen dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referente. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat de overgelegde medische verklaringen kopieën zijn waardoor de echtheid van deze documenten niet vaststaat. Daarnaast heeft verweerder kunnen stellen dat uit de medische documenten niet blijkt dat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referente. Uit deze documenten blijkt niet welke medische zorg eiser nodig heeft en of deze zorg alleen door referente kan worden gegeven. Verder heeft verweerder kunnen stellen dat eiser al sinds 2015 niet meer in gezinsverband met referente samenwoont. Dit is een omstandigheid die duidt op de zelfstandigheid van eiser en niet op een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie in de zin van artikel 8 van het EVRM. De afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referente volgt niet uit de medische stukken en is verder niet onderbouwd. Ook heeft eiser de relatie met referente in beroep niet aannemelijk gemaakt met bewijsstukken.
8. De rechtbank overweegt verder dat verweerder van het horen heeft kunnen afzien. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan verweerder afzien van horen als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Verweerder heeft in het onderhavige geval in de gronden van bezwaar geen aanleiding hoeven zien om eiser en referente te horen. Eiser heeft in bezwaar namelijk geen onderbouwing gegeven van de gestelde familierechtelijke relatie met referente die had kunnen leiden tot een ander besluit. Verweerder heeft daarom kunnen concluderen dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond is.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 april 2019, ECLI:RVS:2019:1003.