ECLI:NL:RBDHA:2021:17056
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in asielzaak na intrekking beroep
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking van een beroep tegen het niet tijdig beslissen op een asielaanvraag. De verzoeker had op 13 april 2021 beroep ingesteld, maar na een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 19 mei 2021 om de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willigen, trok hij het beroep in. De verzoeker vroeg de rechtbank om de verweerder te veroordelen in de proceskosten, maar de verweerder weigerde dit. De rechtbank oordeelde dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting, omdat de zaak op basis van de ingediende stukken kon worden beoordeeld.
De rechtbank overwoog dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die op 11 juli 2020 in werking was getreden, van toepassing was op de zaak. Deze wet maakte het onmogelijk om beroep in te stellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een asielaanvraag. De rechtbank concludeerde dat het beroep van verzoeker onder de reikwijdte van deze wet viel, waardoor er geen mogelijkheid bestond om de verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank wees het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat er geen aanleiding was om de verweerder te veroordelen in de gemaakte kosten, gezien de omstandigheden van de zaak.
De uitspraak werd gedaan door rechter L.M. Reijnierse, in aanwezigheid van griffier M. Bos, en werd op dezelfde dag bekendgemaakt. De verzoeker werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen de uitspraak binnen zes weken na verzending.