ECLI:NL:RBDHA:2021:17109
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep en afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 8 juli 2021, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 27 mei 2020 behandeld. Eiser had beroep ingesteld tegen dit besluit, maar de rechtbank oordeelt dat het beroepschrift te laat is ingediend. Volgens de wet moet een beroep binnen vier weken na bekendmaking van het besluit worden ingediend, maar het beroepschrift is pas op 29 juni 2020 ontvangen, terwijl de termijn op 24 juni 2020 was verstreken. Eiser stelt dat de coronacrisis en de daarmee samenhangende beperkingen in persoonlijk overleg met zijn gemachtigde de reden waren voor de vertraging. De rechtbank oordeelt echter dat dit geen geldige reden is en dat het de verantwoordelijkheid van eiser is om tijdig beroep in te stellen.
De rechtbank benadrukt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift een fatale termijn is, die niet kan worden verlengd zonder verschoonbare omstandigheden. Aangezien eiser niet tijdig in beroep is gegaan, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Daarnaast wordt het verzoek om een voorlopige voorziening, dat strekt tot het verbieden van de uitzetting totdat op het beroep is beslist, afgewezen. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de uitspraak op het beroep reeds is gedaan. De beslissing wordt openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen de uitspraak.