ECLI:NL:RBDHA:2021:17109

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
AWB 20/5208 en AWB 20/3517
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep en afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 8 juli 2021, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 27 mei 2020 behandeld. Eiser had beroep ingesteld tegen dit besluit, maar de rechtbank oordeelt dat het beroepschrift te laat is ingediend. Volgens de wet moet een beroep binnen vier weken na bekendmaking van het besluit worden ingediend, maar het beroepschrift is pas op 29 juni 2020 ontvangen, terwijl de termijn op 24 juni 2020 was verstreken. Eiser stelt dat de coronacrisis en de daarmee samenhangende beperkingen in persoonlijk overleg met zijn gemachtigde de reden waren voor de vertraging. De rechtbank oordeelt echter dat dit geen geldige reden is en dat het de verantwoordelijkheid van eiser is om tijdig beroep in te stellen.

De rechtbank benadrukt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift een fatale termijn is, die niet kan worden verlengd zonder verschoonbare omstandigheden. Aangezien eiser niet tijdig in beroep is gegaan, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Daarnaast wordt het verzoek om een voorlopige voorziening, dat strekt tot het verbieden van de uitzetting totdat op het beroep is beslist, afgewezen. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de uitspraak op het beroep reeds is gedaan. De beslissing wordt openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/5208 en AWB 20/3517
uitspraak van de enkelvoudige kamer / voorzieningenrechter van 8 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser/verzoeker] , met v-nummer: [V-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. B. de Haan),
en

de Staatssecretaris van justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van
27 mei 2020 en over het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Een beroep moet worden ingediend binnen vier weken nadat het besluit bekend is gemaakt (artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). In artikel 3:41 van de Awb staat hoe dat bekendmaken gebeurt.
3. In dit geval is het besluit bekendgemaakt op 27 mei 2020. Het beroepschrift had dus uiterlijk op 24 juni 2020 door de rechtbank ontvangen moeten zijn. De rechtbank heeft het beroepschrift ontvangen op 29 juni 2020. Dat is dus te laat. De hoofdregel is dan dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders. Dan is er een geldige reden waarom het beroepschrift te laat door de rechtbank is ontvangen. Het gaat dan om omstandigheden waar eiser niets aan kan doen.
4. Volgens eiser was het door de coronacrisis en de daarmee samenhangende onmogelijkheid voor persoonlijk overleg tussen eiser en zijn gemachtigde, niet mogelijk om voor 29 juni 2020 in beroep te gaan. De gemachtigde van eiser heeft het beroep ingediend nadat duidelijk was dat eiser dit op prijs stelde.
5. Dat is volgens de rechtbank geen geldige reden. Het is de verantwoordelijkheid van eiser om op tijd beroep in te stellen, of dat voor hem te laten doen. Het is ook mogelijk om alleen aan te geven dát er beroep wordt ingesteld en pas later de redenen hiervoor te noemen (een zogenaamd ‘pro-forma’ beroep). Uit de overgelegde stukken volgt geen onderbouwing waaruit blijkt dat eiser niet in de mogelijkheid was om tijdig (pro-forma) beroep in te stellen door de gevolgen van het coronavirus. Dat eiser niet tijdig in beroep is gegaan, komt voor zijn rekening en risico. Verder overweegt de rechtbank dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift een fatale termijn van openbare orde is, die door de rechtbank ambtshalve moet worden beoordeeld. Dit betekent dat de duur van die termijn niet kan worden gewijzigd en dat het beroep zonder verschoonbare omstandigheden, zoals in dit geval, niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
6. De gevraagde voorlopige voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de rechtbank vandaag op het beroep heeft beslist. Het verzoek wordt afgewezen.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van N.J.R. Kalaykhan, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarin is beslist op het beroep, verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.